Double Indemnity (1944), de James M. Cain-verfilming van Billy Wilder, is één lange bekentenis. Aan het woord is Walter Neff, een wat zelfgenoegzame maar aanvankelijk toch niet onsympathieke verzekeringsagent. Een man die alleszins tevreden lijkt met de manier waarop hij zijn dagen slijt: aan de deur bij vreemden om ze zich te laten indekken tegen het een of ander of ervoor te zorgen dat ze door een gemiste betaling niet onnodige risico’s lopen. In verband met dat laatste staat hij op een avond voor de deur bij de Dietrichsons. Meneer, die hij zoekt, is niet thuis. Mevrouw wel. En wanneer ze de trap af loopt doet Neffs hart iets luider boemboem. En dat van mevrouw schijnbaar ook. Het is het begin van een affaire en het begin van het einde.

De twee smeden een plan, en als je weet dat de titel slaat op het soort verzekeringsclausule dat de verstrekkende maatschappij ertoe verplicht in zeldzame gevallen een verdubbeld bedrag uit te betalen, begrijp je dat dat plan bestaat uit een in het geniep afgesloten levensverzekering en niet veel later een ongeluk.
Double indemnity is noch een whodunnit noch een ‘whadiddeedoo’. De spanningsboog wordt in stand gehouden door de vraag wat er zo gruwelijk kon misgaan dat de dader besloot zijn zonden op te biechten. Een ‘whydiddeeconfess’ dus. Maar laten we wel wezen, dat bekt voor geen meter. Hoe dan ook: terwijl Neff zijn verhaal doet tegen opname-apparatuur die de volgende ochtend zal worden afgeluisterd door zijn collega Barton Keyes, een man die is belast met het opsporen van fraude, komen we langzaam te weten hoe het net zich kon sluiten rond het stel dat aanvankelijk toch het perfecte misdrijf leek te hebben gepleegd.
Het zijn overigens niet Barbara Stanwyck en Fred MacMurray (een soort Brabantse melkveehouderij-uitgave van Richard Nixon) die als Phyllis Dietrichson en Walter Neff de show stelen. MacMurray’s één-tweetjes met Stanwyck zijn een genot (het script is van niemand minder dan Raymond Chandler) maar hij verbleekt telkens een beetje wanneer hij een shot deelt met zijn collega Keyes. Die rol, vertolkt door Edward G. Robinson, voelt als het kloppende hart van de film. Iemand met een geweten, mensenkennis en een rijk besef van de tragedie die we het leven noemen.
Als acteerprestatie onvergelijkbaar, maar qua hilariteit een hoogtepunt van de film, is het korte en totaal overgeacteerde optreden van Richard Gaines als de oneindig pompeuze baas van de verzekeringsmaatschappij. Op het moment dat zelfs Keyes nog geen onraad ruikt, houdt de directeur een gloedvol betoog en zegt dat Mr. Dietrichson met geen mogelijkheid verongelukt kan zijn, een betoog dat begint met de onvergetelijke woorden: ‘There is a widespread feeling that just because a man has a large office, he must be an idiot.’ (De wijze waarop ondergeschikte Keyes dat betoog vervolgens onderuithaalt is al net zo fantastisch. Je voelt hoe groot zijn gelijk is en je vreest met even grote vrees dat hij zich door zijn baas zo te bejegenen in zijn eigen voet schiet.)
Schrijver James M. Cain, die Albert Camus tot zijn fans mocht rekenen, zag de film nooit. Tijdens een interview voor The Paris Review, een half jaar voor zijn dood afgenomen, vroeg de interviewer van hij van de verfilming vond. Cain had zich tijdens het filmen nog wel laten optrommelen voor een discussie met Wilder en Chandler – de scenarist negeerde Cains oorspronkelijke dialogen omdat die uitgesproken toch niet tot hun recht zouden komen, de regisseur hoopte dat Cain het met hem erover eens zou zijn dat dit onzin was, vergeefs zo bleek – maar daarmee was niet gezegd dat hij wezenlijk geïnteresseerd was in het project. Over de verfilmingen van zijn werk zei hij: ‘I don’t go. There are some foods some people just don’t like. I just don’t like movies. People tell me, don’t you care what they’ve done to your book? I tell them, they haven’t done anything to my book. It’s right there on the shelf. They paid me and that’s the end of it.’
Double Indemnity (1944) van Billy Wilder draait op 18 april in het OBA Theater te Amsterdam in het kader van het cinema-literaire programma ‘De Canon van de Boekverfilming’, met Jan Postma en Gawie Keyser, onder leiding van Theodor Holman. Zie voor meer informatie en kaartverkoop.