
Had ik Villages Visages, de roadmovie van Agnès Varda en JR, in de bioscoop gezien, dan zou ik hem zeker nog een keer bekijken nu hij op de televisie komt. Ondanks het kleine scherm waarvoor hij niet is bedoeld. Mooi, geestig, de zwaarte gebracht met lichte toon, mild melancholiek en zo niet optimistisch dan toch levenslustig. En vol prachtige beelden. Grijp dus uw kans, zeker als u de documentaire niet kent. ‘Dorpen, gezichten’ dus. Die krijgen we, en veel meer.
Een vrouw van 88 met een indrukwekkend fotografisch en filmisch oeuvre, en een man van 33 die naam heeft gemaakt als fotograffitikunstenaar, reizen in zijn grote bus kriskras door de Franse campagne en langs de kust. Op zoek naar landschappen, verhalen van ‘gewone’ mensen (dat klinkt wee maar is het niet), naar muren en andere grote oppervlakken om die met afbeeldingen te beplakken; en, voorzichtig, naar een filmplan. Dat ligt er wel, vanaf begin, maar helemaal helder is het ook hen beiden niet. Vaak is er toeval en improvisatie en er zijn veel bruggetjes en tussengesprekjes nodig om het een met het ander te verbinden. En toneelstukjes die gespeeld worden als ze vragen naar elkaars bekende weg. Al kennen ze elkaar ook weer niet erg goed.
Ze lijken zo uit een strip weggelopen: zij klein en rond en met een kapsel dat gelijkenis vertoont met een monnikstonsuur; hij lang, mager, met scherpe kop, waarop eeuwig hoedje en zonnebril (een jonge Jules Deelder). Zelfs zijn naam, JR, blijft verborgen achter initialen die de zijne niet hoeven te zijn. Hij houdt zich kortom verborgen, al is hij zichtbaarder dan collega Banksy. Een rood lijntje van begin tot eind is dat zijn uiterlijk Varda ergert, soms echt, soms gespeeld. Ze wil zijn ogen zien, zoals ze die ooit één keer mocht zien van collega en vriend Godard die ook zonnebrilde, maar JR geeft geen draad sjoege. Sterker, zegt met regelmaat dat ze erover op moet houden – en dat terwijl ze hem prees om zijn respectvolle omgang met ouderen.
Hij openbaart zich in zijn verrassende werk. De beschilderde bus (als een enorme camera) bevat een ontwikkelapparaat waaruit foto’s in gigantisch formaat te voorschijn komen, alsof de bus ze uitspuwt. En dan begint het échte werk voor JR en zijn assistenten: ze op objecten (huizen, schuren, blinde muren, waterreservoirs, bunkers, silo’s, containers, schepen, treinen) plakken. Het effect is verbluffend. De eerste resultaten zien we in een voormalig mijnwerkersdorp waar huishoge historische foto’s uit het archief van Varda verschijnen: de overgrootvaders en opa’s van de huidige bewoners, van wie de meesten zelf ook ondergronds gingen (‘mijnwerkertje vanaf mijn veertiende’). De twee mooiste: archiefbeeld van een man die thuis in de tobbe gewassen wordt na het werk; en een foto door JR van de enige, want laatste bewoonster van een verlaten oud mijnwerkersstraatje. De vrouw is diep ontroerd: ze wil niet uit haar huis voor ze dood is en nu worden zijzelf en de zware geschiedenis van de verdwenen bewoners, die voorbij, o, en voorgoed voorbij is, kunstzinnig gerespecteerd, geëerd zelfs. Mede dankzij Varda die juist ook vrouwen wil spreken en tonen.
Als JR haar in Le Havre voorstelt aan drie dokwerkers met wie hij een containerschip verluchtte, nodigt zij hun echtgenotes uit om over hun eigen beroepen te praten. En laat ze JR foto’s van deze vrouwen maken die op een stapel containers worden geplakt. ‘Impressionant’ het effect. Niet alleen geportretteerden, ook omwonenden of arbeiders van haven of fabriek waar JR toeslaat, zijn meestal onder de indruk en worden er blij van (precies wat je zelf als kijker wordt). Wel vraagt een wat zuiniger man, bij de curieuze foto’s van Varda’s ogen en tenen (‘die stompjes van je’ noemt JR die, want haar voeten en tenen zijn extreem klein, ook als je ze waanzinnig uitvergroot) op goederentreindelen voor vloeistoffen: ‘Is er een bedoeling?’ De reactie van veel ‘gewone mensen’ op eigentijdse kunstvormen, al is deze natuurlijk extreem figuratief. ‘De kracht van verbeelding tonen’, antwoordt Varda. En ze licht toe: ‘We bedenken dingen en vragen mensen of ze mee willen werken aan onze fantasie. Achterliggend doel: samen zijn met mensen. Vandaar ook groepsfoto’s. Wij halen er vreugde uit en we hopen anderen ook’.
Nou en of, als je kijkt naar de lol van de werknemers van de zoutzuurfabriek die groepsgewijs poseren. Dat plezier is zowel gelegen in het sleur doorbrekende proces van het fotograferen (een bedrijfsuitje, maar dan op locatie) als in begrijpelijke bewondering voor het resultaat dat onaantrekkelijke bedrijfsgebouwen als het ware betovert. En dat alles omdat zijzelf daar nu veel meer dan levensgroot op zijn verschenen.
Er is wel en niet een verhaallijn, ontwikkeling. Een ketting met uiteenlopende kralen. Deels is de film een tocht ‘down memory lane’ van Varda. Ze wil plekken terugzien, zoals dorp en huis waar bevriende schrijfster Nathalie Sarraute woonde. Over de schrijfster en haar werk verder niets. Maar honderd meter van Sarraute’s huis staat de schuur van een boer die in z’n eentje met een gigantisch landbouwwerktuigenpark zijn eigen tweehonderd hectare bewerkt, en nog zeshonderd voor anderen. Hij is heel tevreden, maar inderdaad ‘we zijn wel een beetje asociaal geworden: vroeger had je voor mijn tweehonderd al drie tot vier man nodig.’ Zo leidt een sentimenteel reisje naar een kunstvriendin tot een röntgenfoto van gigantische agrarische, economische en sociale veranderingen. Waarna een maar al te echte foto van de nieuwe magnaat op diens schuur verschijnt.
Nog zo een verandering: vroeger kwam de postbode op de fiets (Jour de fête), nu met de auto. Maar in dat vroeger, vertelt hij, kreeg hij tomaten en meloenen van de boeren mee in zijn fietstas en bezorgde hij een oude vrouw haar boodschappen thuis. Wie dat was? Varda. En wat kreeg ze ook nog van hem cadeau? Een zelfgemaakt schilderij van een grote postbode en een kleine dame. Geen Douanier Rousseau maar wel ontroerend.
Ze eert dode collega’s. Bezoekt het graf van Cartier-Bresson en zijn vrouw Martine Franck, ook fotograaf. Veel groter is de aandacht voor jeugdvriend Guy Bourdin, later vermaard modefotograaf (ze is bepaald niet eenkennig) die op zijn beurt weer model stond voor haar vroege fotografie. Een foto van hem, door haar gemaakt tijdens een reisje met zijn geliefde, wordt door JR opgeblazen en met enorme inspanningen van het team bij storm bevestigd op een Duitse bunker die van de duinen op het Normandische strand is beland. Het is adembenemend mooi. De volgende dag is alles weg door de vloed. Dat wisten ze, maar ‘we hebben de foto nog’ want van alle geplakte kunstwerken worden uiteraard foto’s gemaakt. En het is bruggetje naar een gesprek, zittend op het strand, over eindigheid. Wat haar weer tot haast maant: we moeten de film afmaken, want anders zijn we, ben ik er niet meer. Die gesprekjes voeren ze altijd na een project, zittend, op de rug gezien – momenten van bezinning.
Misschien is de film wel gevat in hun dialoogje in een café: ze hakketakken over elkaars uiterlijk. En dan: ‘We dwalen af; maar wat is eigenlijk het onderwerp?’ Dat is duidelijk niet gescript, zoals veel gesprekjes dat wel zijn, en ze schateren het uit, zij met haar hoofd op zijn arm. Eventjes intiem, al ondersteunt hij haar ook vaak letterlijk. Bij het graf van Cartier-Bresson vroeg hij of ze bang voor de dood was. ‘Ik geloof van niet. Denk er wel vaak aan. Misschien als het zo ver is. Ik kijk er wel naar uit.’ ‘Waarom?’ ‘Omdat het dan afgelopen is’. Zonder bitterheid. Er zijn er immers al zo veel dood. Het lichaam, vooral haar ogen, laat het afweten. Een van de weinigen die nog leven is Godard. Hij is haar laatste reisbestemming. Maar Godard, de kluizenaar, geeft ondanks een afspraak letterlijk en figuurlijk ‘niet thuis’. Het is een pijnlijk bijna-einde. JR troost op bijzondere manier. Mooie film, al zijn de gesprekjes met ‘gewone mensen’ minder bijzonder dan Varda ze vindt. Alleen al Nederlandse en Vlaamse reisprogramma’s leveren soms juwelen op. Maar het geheel is een mooie Varda (en JR), de allerlaatste.
Agnès Varda, JR, Visages villages, VPRO 2Doc, vrijdag 21 juni, NPO 2, 22.55 uur