‘Nieuwe cijfers… jullie?’
‘Ja… maar Europa gaat voor.’
‘O, gaat hij toch naar de vergadering?’
‘Is nog niet zeker.’
‘Maar wat gaan jullie doen?’
‘Eerst Europa doorrekenen, dan de nieuwe cijfers… Kleine aanpassingen.’
De heren knikken tegen elkaar.
Dan zegt de een tegen de ander.
‘Je weet van Ernst?’
‘Ja, vreselijk.’
‘Zijn vrouw heeft hem gevonden.’
‘Zijn vrouw?’
‘Ja…’
‘O…’
‘Ja… en hij had ook kinderen.’
‘O ja?’
‘Ja.’
‘Nou ja zeg… je hoefde toch niet blind te zijn om…’
‘Nee… Iedereen wist het ook… of dacht het te weten…’
‘Behalve zijn vrouw.’
‘Inderdaad… Maar we kunnen niet allemaal naar Ockenburg.’
‘Nee… gaat… Charles?’
‘Charles? Hij is niet op z’n werk verschenen, sinds…’
‘Niet?’
‘Nee…’
‘Dus…’
‘Nou ja, zal wel, weet je veel… Geeft Gerrit bij jullie nog druk?’
‘Gerrit geeft altijd druk.’
‘Ik bedoel… en maar externen erbij, en maar meer, en meer, en meer…’

‘Hoeveel zijn er bij jullie weg?‘
‘Zeventien. Maar er zijn wel dertig externen er bij. Goed, die gaan weg.Tijdelijk.’
‘Tijdelijk, maar toch.’
Ze kijken elkaar niet aan.
Drinken wel gelijktijdig hun melk.
‘Koning was op de afdeling.’
‘En?’
‘Nou ja… niks… kijken.’
‘Heb je niet gezegd, we moeten nieuwe computers.’
‘We krijgen nieuwe computers.’
‘O jee… waarschuw me wanneer het systeem overgaat.’
‘Ha ha… ja, zal ik doen.’
Ze zijn even stil.
‘Toch is het raar van Ernst.’
‘Ja… Hoezo?’
‘Het is 2013.’
‘Ja… maar ja… misschien wist hij het zelf niet precies.’
‘Dan nog.’
‘Mixed feelings… kan toch… mixed feelings.’
‘Dan zeg je dat? Dan zeg je: ik heb mixed feelings.’
‘Tegen wie?’
‘Tegen iedereen. Je vrouw, je kinderen, je collega’s.’
‘Mixed feelings… dat is… nou ja, misschien ook dat je niet weet wat je gevoel is, en wat je moet zeggen.’
De ambtenaren beginnen bijna gelijktijdig aan hun tweede broodje.
‘Johan houdt bij hoeveel nieuwe berekeningen wij per jaar maken.’
‘Hoeveel?’
‘Hij is nog bezig. Ik geloof dat hij op de zeshonderd zat.’
‘Je gaat naar de duizend.’
‘Duizend ja… Maar met Europa veel meer.’
‘Hoe laat hoor je of hij naar die vergadering gaat?’
‘Misschien vanmiddag, anders morgenochtend.’
‘Laat even weten… dan brief ik Klaas.’
‘Klaas gaat mee.’
‘Echt?’
‘Ja.’
‘Waarom?’
‘Weet ik niet.’
‘Ga jij mee?’
‘Ik kan niet… nieuwe cijfers… Charles kon er trouwens ook niet meer tegen.’
‘Waartegen?’
‘Die onzekerheid. Dat heeft hij wel eens gezegd.’
‘Dat is vaak om te dwingen.’
‘Ja… maar toch… als het om te dwingen is, dan wilde hij iets afdwingen.’
‘Ja… tuurlijk… Hij wilde zekerheid, denk ik… Hoewel, Charles lijkt mij geen man om zekerheid te willen.’
‘Je weet het niet.’
‘Charles is in feite netjes.’
‘Correct… meer… Chic.’
‘Ja… maar dat is vaak schijn.’
‘Jawel… Maar hij is toch ook conservatief.’
‘Dat is buitenkant.’
‘Maar nu komt hij niet meer op zijn werk.’

‘Hij schijnt erg aangeslagen te zijn.’
‘Schuldgevoel, denk ik.’
‘Ja. Schuldgevoel… Trouwens, Klaas gaat mee, omdat er ook met Frankrijk gesproken gaat worden.’
‘O? Dat is nieuw voor mij. Waarom?’
‘Geen idee. Ik denk voorbereiding top.’
‘Heb jij je agenda bij je?’
‘Nee…’
‘Ik weet nu niet of ik Klaas moet bellen of niet.’
‘Ik zou hem bellen.’
‘Ja… weet hij iets van Charles of Ernst? Verdomme, Marjan mocht Ernst ook. En dan… Neemt Klaas die nieuwe cijfers mee naar Frankrijk.’
‘Er is nog niet om gevraagd.’
‘Door wie.’
‘Door Frankrijk niet.’
‘Ernst… in drie jaar tijd is dit de tweede keer dat ik dit meemaak… Dat niemand kon helpen.’
‘Wat moet je ook?’
‘Ernst leek gelukkig.’
‘Charles ook.’
‘Ik ga vanmiddag even luisteren. Ik mail je wel.’