De drie bomen, Rembrandt, 1643.Ets, droge naald en burijn, gedrukt met lichte plaattoon, 213 x 279 mm © Rijksmuseum Amsterdam

Rembrandts ets met de drie bomen, statig naast elkaar op een helling in het land, was de grootste van zijn landschapsprenten. De compositie ervan was daarom bijzonder van opzet. Dat formaat landschap is niet zomaar te overzien. Doorgaans zijn bij Rembrandt de geëtste landschappen ongeveer half zo groot. Dat geldt ook voor de tekeningen die voornamelijk in kleine schetsboekjes werden gemaakt tijdens wandelingen rond Amsterdam. Ik denk dat hij liep om te kijken. Van wat hij zag, maakte hij notities. Een scheefgezakte boerenschuur, een plas water in het gras, rietkragen, koeien bij de sloot, huizen rondom een kerk in een dorp, groepen bomen, een bocht in de weg en een berm daarlangs, een brug, nog een boom – hij hield dan even stil om de waarneming vast te leggen. Het kon gebeuren dat hij, thuis in zijn atelier, zulke waarnemingen vrijelijk verwerkte in een ets. Dat werden drukwerkjes van observaties in het voorbijgaan. Ze waren klein als (moderne) ansichtkaarten en hadden ook een soortgelijke functie. Er was een markt voor dat soort prenten.

Verder in de lucht zien we flarden wolken van wind en vochtigheid

In 1643 wilde Rembrandt een grote ets maken – ik denk omdat hij ergens onderweg bij de Zuiderzee de drie bomen daar zag staan in het echt, in dat witte tegenlicht, als silhouet, de stramme stammen net boven de horizon. Verder daarboven zag hij de drie bladerkruinen die dicht verstrengeld waren. Een los volume van een kluwen bladeren was dat, grillig en kantig van contour. Laten we zeggen dat die bomen, stevig en hoog, daar stonden als ontzagwekkende gestalten en dat Rembrandt iets dramatisch zag in dat tafereel. De waarneming van de drie bomen was gewichtiger dan een hooimijt langs de sloot met een drinkende koe. Dat waren motieven voor kleine etsen. Een ets groot te willen maken was een bijzondere ambitie – zeker in 1643, een jaar nadat hij met de Nachtwacht, op zijn geheel eigen manier, meer drama had gebracht in het traditionele groepsportret. Gewoonlijk stonden in dat stugge genre de figuren stijf naast elkaar, maar Rembrandt liet de compagnie schutters in beweging komen. Vooraan staat de kapitein, in het zwart, die met een kort handgebaar zijn luitenant, in het geel, beveelt dat het marcheren kan aanvangen. We zien een stoet die gaat bewegen; de groep schutters komt op gang. Uit de schemering treden ze als toneelspelers in het licht. Zo werkt de Nachtwacht.

Met wat hij in zijn grote schilderij had ontdekt, keek Rembrandt nu ook naar de drie boomgestalten. Die werden de hoofdfiguren in een breed, ruim landschap. Hij besloot de grillige kanten van de boomkruin zo te tekenen alsof er een windvlaag doorheen kwam. De takken en bladeren in die rand buigen naar links. Ook bij kleinere bomen en struiken, voorbij de drie strakke stammen, zie we bijna een zwiepen van bladeren. Of dit zo was toen Rembrandt die bomen echt zag, weet ik niet. Het kan zijn dat hij het motief van plotselinge windvlagen pas in de ets gebracht heeft toen hij bezig was met de opzet ervan. Ergens onderweg werd het winderige landschap rumoerig. Dat heeft hij gezien. Dat was de ontdekking.

Zulke abrupte windvlagen komen voor op warme zomerdagen als een plotseling hard onweer uitbreekt. Eerst was het landschap stil. De linkerhelft is vlak en laag. Aan de horizon daar zien we de skyline van een stad die aan het water ligt. Rechts, waar ook de drie bomen staan, is een helling als een duin. Daarachter vandaan komt strak, wit licht van een lage zon. Aan deze zijde van dat dichtbegroeide duin is het land donker. Op de voorgrond links is nog water. Er staat een visser. Naast hem aan de oever hurkt zijn vrouw. Er glimt nog wat licht daar, dat uit de lucht komt. Een groot deel van het vlakke land daarachter bevindt zich ook in schaduw. Verder ligt er over het lage land een eerder grijs licht. Maar in de lucht erboven is het grootste spektakel gaande – een onweer dat nog bezig is of al begint weg te trekken. Boven langs de prent zien we van links naar rechts druk bewegende, lage regenwolken hangen. Ook verder in de lucht zien we flarden wolken van wind en vochtigheid. Links schieten banen strak licht voorbij. Ook dat felle licht zie je als onweer ten einde komt en er gaten openvallen in een compact wolkendek. Dat heeft Rembrandt, die alles zag, ook gezien en verwerkt in deze weergaloze prent. Het is niet het soort waarneming als in kleine etsen. Dit woeste, donkere landschap was te groot daarvoor. Het was geen blik in het voorbijgaan. Het was een drama. Drie bomen staan stevig in de aarde. Hun kruinen in wispelturige, soms hevige wind. De bomen staan pal tegen een heftig onweer dat over het land tekeerging. Land en bomen werden weer stil toen het onweer zweeg.