Bij de opening van de tentoonstelling Als de Russen komen zei generaal-majoor Onno Eichelsheim, directeur van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, dat dat ‘als’ in de titel feitelijk onjuist was: ‘Ze zijn er al.’
De Russen trekken zich van onze georganiseerde afschrikking kennelijk weinig meer aan, getuige de arrestatie, in april vorig jaar, van vier Russische agenten die zonder enige schroom in Den Haag de beveiliging van de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens probeerden te kraken. Als getuige daarvan staat hun gehuurde grijze Citroën C3 als slotstuk in de expositie. Je zou daardoor kunnen denken dat zo’n tentoonstelling, over de rol van Nederland in de nooit daadwerkelijk uitgevochten confrontatie met het Oostblok, vooral een tentoonstelling is over zeventig jaar paranoia; je zou ook kunnen vermoeden dat de samenstellers met die Citroën een punt willen maken over de realiteit en de actualiteit van die dreiging – alsof die demonstranten tegen de wapenwedloop achteraf gezien toch ongelijk hebben gehad.
Dat is gelukkig niet zo. De tentoonstelling geeft een degelijk overzicht van de militaire inspanning, maar ook een acceptabel beeld van de tegenstemmen, alsof men erkent dat het uiteindelijk niet goed is vast te stellen of het de harde dan wel de zachte krachten waren die de Koude Oorlog tot een einde brachten. De harde krachten zijn hier vanzelfsprekend sterk vertegenwoordigd, bijvoorbeeld met een model van de tweede atoombom, Fat Man, en een heuse Chieftain-tank van 57 ton van de Britse Brigade uit Berlijn, die in ‘urban camouflage’ beschilderd is.
Vanuit 2019 bezien heeft die geschiedenis dus een uiterst concreet karakter, maar toch ook een element van Kubrick-achtige fantasie. Concreet was het: vandaag de dag telt het Defensieapparaat iets meer dan 58.000 man, waarvan 35.000 militairen, maar eind jaren zeventig had Nederland in Noord-Duitsland zo’n 90.000 man en vierhonderd tanks onder de wapenen, en daarachter, in de tweede verdedigingsring, zware luchtafweerraketten en zelfs strategische kernwapens. Volgens de getuigenis van een van de onderofficieren waren die militairen – ondanks hun misleidend lange haar – hoogopgeleid, gemotiveerd, en klaar voor alles.
Daartegenover stonden de Russen en de Polen, en ook zij waren kennelijk op alles voorbereid. Daarvan getuigt een grote stafkaart van het Poolse leger uit 1970, waarop is aangegeven hoe Poolse tanks, als het uur daar is, de Noord-Duitse laagvlakte zullen binnenstormen om Nederland, Denemarken en Noorwegen te bezetten, nadat ze en passant strategische kernwapens tot ontploffing hebben gebracht boven Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Zwolle (!). In zo’n kaart zit een reëel element van dreiging, maar ook van droomdenken, van pure fictie zelfs, alsof de heren stafofficieren met hun kranige pijlen in vrolijke kleuren vooral hun kennis van de grote veldtochten van Scipio, Napoleon, Rommel en Zjoekov etaleerden in de wetenschap dat zij in werkelijkheid nooit een schot in woede zullen lossen. De zware hardware en de zich vervelende manschappen zijn grotendeels verdwenen, maar als wij Eichelsheim mogen geloven, is de bizarre fantasie van het geopolitieke spel nog altijd alive and well.
Als de Russen komen, Nederlands Militair Museum, Soesterberg, t/m 1 september, nmm.nl