Vorig jaar was Bekir, Turk, veertien jaar, nog een kleine jongen met grote ronde bruine ogen die verwonderd de wereld in keken. Dit jaar is hij een stuk de lucht in geschoten, ja zo veel groter geworden dat ik liever wat afstand houd afstand van die lange maaiende armen, die grote knuisten. Ik mocht en mag Bekir graag, maar ik ben ook wat bang, bang voor zijn spontane, onbehouwen gedrag. Voor ik het weet we komen elkaar tegen in de gang heb ik een joviale klap op mijn rug gekregen, een even joviale stomp tegen mijn schouder. «Bekir slá me niet zo hard, dat doet píjn, je bent geen kleine jongen meer.» Met die grote ronde ogen kijkt Bekir mij dan lachend aan. Het is niet makkelijk deze jongen, die het niet slecht bedoelt maar die zijn eigen kracht nog niet kent, iets kwalijk te nemen.
Bekir is tweedeklasser, hij heeft nog twee jaar voor de boeg. Hoe zal het straks met hem gaan, als hij van school af is? Wat zal hij gaan doen, waar komt hij terecht?
Vorig jaar was Bekir nog dat kleine jongetje, nu is het een slungel met het haar op zijn hoofd gemillimeterd en een matje in zijn nek, een soort Hun met grove gebaren en grove taal, die een woord als neuken even gemakkelijk ge bruikt als auto of paard. «Hij neukt dat wijf.» Ik hoorde Bekir dat eens zeggen, ik geloof dat hij het over peepshows op de Wallen had. Hij wist dat ik het ook kon horen, maar geen spoor van schaamte, dit was hoe hij zich uitdrukte, hoe je zoiets zei. Hij woont naast Tokkies, niet de Tokkies die tot Bekende Nederlanders zijn uitgegroeid maar wel familie daarvan. Misschien heeft hij iets van hun taal overgenomen. Ik hoor Bekir graag over zijn buren praten, wat hij allemaal ziet en meemaakt, hun ruzies en hun gedoe, de manier waarop ze leven. Het is niet zo dat Bekir dat normaal vindt, integendeel, ook in zijn ogen zijn het asos, idioten. Tegelijkertijd lijkt het hem niet veel te deren naast ze te wonen, ze geven overlast maar hij lijdt daar niet onder. Toch, dit is waar Bekir opgroeit, in deze omgeving en bij ons op school. Beide, buurt en school, zijn de domeinen van de onderklasse.
Op zaterdagen heeft Bekir een bijbaantje, hij noemt het zelf «verraden». Hij loopt dan rond in een winkelcentrum om toezicht te houden. Het is zijn taak fietsers te vragen af te stappen, dit is voetgangersgebied meneer, wilt u alstublieft…
Volgens de Marokkaanse Abdel, die erbij stond toen Bekir over het verraden vertelde, worden die verraders vaak in elkaar geslagen door groepjes jongens. Het schijnt dat de verraders eerst niet maar nu wel begeleid worden door volwassenen. Hoe dan ook, dat de onbehouwen Bekir zon baantje überhaupt heeft het verraste me.
En zo weten meer leerlingen hun weg wel te vinden. In het tweede schooljaar beginnen ze met die bijbaantjes. Op woensdagmiddag brengen ze reclamefolders of huis-aan-huisbladen rond, een enkeling heeft een echte krantenwijk. Veertien jaar is voor een krantenwijk nog te jong maar onze leerlingen lossen dat probleem op door zon wijk over te nemen van een broer, neef of vriend die wat ouder is en die wijk dan officieel loopt. Het zijn de baantjes die het meest voor de hand liggen, die het makkelijkst te krijgen zijn.
De net vijftien geworden Mohammed, een van de slimmere jongens bij ons op school, werkt sinds een paar weken bij Albert Heijn: vakken vullen. Hij kwam me trots vertellen dat hij ging solliciteren en even trots dat hij was aangenomen. Mohammed is altijd als eerste op school, om acht uur, meestal kom ik gelijk met hem aan. De laatste keer dat ik hem zag zei hij: «Vanmiddag krijg ik mijn geld meester.» Het stond te popelen zijn eerste loon in ontvangst te nemen.
Hoe goed herinner ik mij nog dat opstel van Mohammed aan het begin van het schooljaar, waarin hij beschreef hoe zijn leven er over twintig jaar uit zou zien. Hij zou dan in een villa wonen en rondrijden in een Ferrari. Natuurlijk, het was stoere praat maar het was niet alleen maar stoere praat. Wat zij dagelijks op tv zien, in reclames, in speelfilms, dat willen deze leerlingen ook. En tegelijkertijd: aangenomen te worden als vakkenvuller bij Albert Heijn. Mohammed verdient nog geen drie euro per uur, hoe blij was hij daarmee en hoezeer vervulde het hem met trots.
De dikke Khalid, die er voortdurend op uit is de Turk Ersin te slopen, zoals hij dat zelf noemt, werkt in zijn vrije tijd in de schoenenwinkel van zijn oom in Amsterdam-Oost. Net als Bekir in de hoedanigheid van verrader zal Khalid zich als verkoper in die winkel toch anders moeten gedragen dan op school. Het is een onzekere jongen van vijftien jaar, die stottert. Zijn gretigheid Ersin te slopen geeft hem ongetwijfeld het gevoel enige greep te hebben op het leven. Soms vraagt Khalid mij in de pauze: «Gaan we vanmiddag nog wat nuttigs doen, meester? Anders ga ik pia.» «Ik ga pia» is straattaal, het betekent: ik ga weg. «Wat ga je dan doen, Khalid?» «Werken.»
En dan is er nog Abdel, altijd in de weer met telefoons en mp3s, dé statussymbolen voor de leerling van nu. Legaal is dat handeltje van hem niet altijd, het is overigens ook niet altijd illegaal, maar Abdel is beslist een goede handelaar, hij heeft talent. Laatst zei hij tegen mij: «Die iPod van u meester, u gebruikt hem toch nooit, verkoop hem aan mij, vijftig euro.» «Ik verkoop hem niet Abdel.» «Zestig euro?» «Ook niet voor zestig Abdel.» «U gebruikt hem nooit meester, vijfenzestig euro.» Ik wil maar zeggen: deze jongen, die niet veel geld heeft, die thuis woont met een moeder die geen Nederlands spreekt en de straat niet op komt, zijn vader is dood, deze jongen is bereid en in staat te investeren. Een tekst lezen kan hij nauwelijks. Het heet dan dat hij op begrijpend lezen slecht scoort, niveau basisschool groep 4, rekenen zelfde niveau, en toch kent Abdel van alle begerenswaardige artikelen de prijs (mijn iPod kost negentig euro) en, even belangrijk, hij weet ook hoeveel zijn klanten ervoor willen geven. Hij doet op school niets, maar je kan moeilijk beweren dat hij niets met zijn tijd doet.
Abdels broer werkt in een restaurant, hij was daar ober maar volgens Abdel is hij daar inmiddels «manager». Abdel wil net als zijn broer later de horeca in. Abdel is gefascineerd door het automerk Spyker, door de Italiaanse kleding- en schoenenmerken, Prada, Gucci, en toch is ook voor hem «in een restaurant werken» niet te min. Manager zal hij nooit worden, hij heeft daar de capaciteiten niet voor. Had hij die wel, dan zat hij niet op een praktijkschool.
Er zijn genoeg leerlingen als Abdel wier keuze uit interesse voortkomt, en die zich anders dan Abdel niet door status manager laten verblinden. Wij hebben een kleine crèche op school waar «oudkomers» die taallessen volgen, moeders vooral, hun kinderen kwijt kunnen. Sommige van onze leerlingen draaien mee in die crèche, de Marokkaanse Nabila heeft dat dit jaar een paar keer gedaan. Ook Nabila kan nauwelijks lezen, maar ze heeft een groot hart ook een grote mond en verantwoordelijkheidsgevoel. De leidster van de crèche was buitengewoon te spreken over haar. Nabila was lief voor die kleintjes en ze wist ze op allerlei manieren te vermaken. Nabila zal ongetwijfeld de richting verzorging kiezen en na school misschien in de kinderopvang willen werken, maar welke crèche neemt haar aan? Voor dat soort banen wordt tegenwoordig een mbo-opleiding gevraagd. En dat is te veel gevraagd voor een meisje dat bij ons op school aan haar plafond zit.
Zo zijn er meer leerlingen die wel weten wat ze willen, die redelijk bescheiden wensen hebben, in het verlengde van wat ze kunnen, die graag als assistente in een apotheek of een dokterspraktijk zouden werken, automonteur willen worden, administratief werk willen doen maar die voor dat werk niet voldoende ge schoold zijn en ook nooit zullen zijn, terwijl ze best in staat zijn in een dergelijke omgeving enig werk te doen. Dat is wrang. Willen ze godzijdank nu eens geen mode-ontwerpster of acteur of piloot of advocaat of «architecteur» of dokter worden, zijn ze bescheiden, lopen ze nog op de realiteit stuk. De vraag is hoelang er in Nederland nog banen zullen zijn waarvoor geen opleiding is vereist, banen waarvan geen functiebeschrijving bestaat, waarvoor geen «aantoonbare competenties» zijn vereist. De trend is immers alles te administreren, onder controle te krijgen. In die bureaucratie dreigen onze leerlingen vermalen te worden. Dit jaar is besloten ook praktijkschoolleerlingen een officieel diploma te geven, dat was er voorheen niet. De leerlingen zullen daar blij mee zijn, maar het is een symptoom van dezelfde bureaucratische trend die ze straks werkloos zal houden. Daarenboven: artsen en apothekers zullen misschien best een assistente voor de assistente willen aannemen, het garage bedrijf een assistent voor de monteur. Maar voor dergelijke uiteenlopende kleine klusjes iemand aannemen, is dat in Nederland niet gewoon te duur?
Soms denk ik dat wij docenten er louter zijn om deze kinderen van de straat te houden, totdat ze de leeftijd hebben bereikt om te gaan werken. Dat onze school niet meer is dan een laboratorium voor kinderen in een belangrijke periode van hun leven, in de fase dat volgens de onlangs gepromoveerde Amerikaanse socioloog Bowen Paulle «de socialisatie plaatsvindt». Op school zijn er andere kinderen, docenten, vakken, ze groeien hoe dan ook, niet alleen lichamelijk maar ook geestelijk en emotioneel. De vraag is uiteraard hóe ze zich ontwikkelen. Over een jongen als Abdel, van wie ik weet dat hij vrienden heeft die niet deugen, maak ik me zorgen, over een meisje als de Antilliaanse Maria ook, ze is steeds meer gaan spijbelen. Bekir, die zich op school zo on behouwen kan gedragen, en Khalid, die graag slaat, kennelijk weten zij wel hoe het hoort. Maar hebben wij daar als school een aandeel in? Aan te wijzen valt onze invloed, zo die daar is, in ieder geval niet.
Die invloed zou wel aanwijsbaar moeten zijn, vooral voor dit soort kinderen die opgroeien in een omgeving die niet alleen nauwelijks Nederlands te noemen is maar ook alle kenmerken van een achterbuurt vertoont. Diezelfde Bowen Paulle, die voor zijn proefschrift onderzoek deed op een zwarte school in de Bronx en een in de Bijlmer, vindt dat je deze leerlingen, de meest kwetsbare, niet bij elkaar op één school moet zetten. Je zou deze leerlingen moeten mengen met kinderen uit de dominante cultuur, aldus Paulle, zodat zij de kans krijgen de codes van die cultuur te leren, de cultuur waarin de meesten later zullen werken.
En inderdaad, als onze leerlingen stage gaan lopen, maken zij grappige fouten. In hun gretigheid de klant die de kapperswinkel binnenstapt koffie aan te bieden, duwen ze hem of haar het kopje al in handen terwijl hij nog bij de kapstok staat en zijn jas nog aan heeft. Collegas vragen zij zonder blikken of blozen hoeveel zij verdienen. Is er een jarige die trakteert, ze wachten niet tot ze een stuk taart aangeboden krijgen maar pakken dat gewoon, en daarna nog een tweede stuk. Zo gaat dat thuis ook. De baas die een stagiair van onze school vraagt of hij dat gereedschap in die kast wil opbergen, vindt een kast terug waarin al dat gereedschap op een hoop ligt, er gewoon ingesmeten lijkt te zijn. Hij wordt boos en de stagiair doet alsof het hem allemaal niet interesseert. De baas wil geen stagiair meer want hij begrijpt niet dat deze jongen de opdracht eenvoudig niet begrepen heeft. Wat moest hij doen, hoe en waar moest hij dat gereedschap neerleggen of ophangen: bang om dom gevonden te worden, durfde hij dat niet te vragen. Zijn desinteresse is een houding, een maskerade.
Dus Paulle heeft wel een punt met die socialisatie. In een interview pleitte hij ervoor de segregatie tegen te gaan door desnoods een deel van de kinderen van die school in de Bijlmer met een bus naar een school in Zeist te brengen, en andersom. Paulle zag als leraar op beide scholen in de Bijlmer en de Bronx hoe een paar overheersende leerlingen, die niet wilden deugen, er een sfeer wisten te creëren dat leren alleen voor suffe nerds zou zijn. Het waren de leerlingen die een «wij-tegen-zij-houding» hadden, leerlingen die zich niet gerespecteerd maar integendeel geminacht voelden door de dominante cultuur, en zich daar op school tegen afzetten. Anderen gingen daarin mee en de leraren werd het lesgeven vrijwel onmogelijk gemaakt.
Ook ik kom die wij-tegen-zij-houding te gen, kinderen voelen zich op onze zwarte school tegenwoordig zelfs aangevallen. Een bus die tussen de Bijlmer en Zeist pendelt is mooi, maar ik zie het er niet van komen. Zelf ben ik voorstander van het verbeteren van scholen en van buurten. Als je een jongen als Abdel een individueel programma laat volgen, doelgericht en deels buiten school, in een restaurant, met goede begeleiding, inclusief enige psychosociale hulp, want dit is een jongen die snel boos en agressief kan worden, en dan onbereikbaar wordt als je Abdel dat allemaal kan geven, wordt de kans dat het met hem misloopt aanzienlijk kleiner.
Voor iedere leerling een individueel programma: zo creëer je een school waarvan de invloed wél aanwijsbaar is. Deze kinderen hebben succeservaringen nodig. Het is vooral hun zelfvertrouwen dat moet groeien. Dit zijn kinderen praktijkschoolleerlingen maar evenzeer leerlingen in de lagere regionen van het vmbo die moeilijk meekwamen op de basisschool, die dat gevoeld hebben, en die nu voelen dat zij op een zwarte school zitten, een school bovendien voor domme kinderen. Aanzien kunnen ze er niet aan ontlenen. En dus zijn ze de hele dag bezig met niet voor elkaar onder te doen, bezig hun status te verhogen. Deze kinderen moeten op school kunnen doen waar ze wél goed in zijn. Alleen dan willen en kunnen ze meer leren en zullen ze de samen leving tegemoet treden, ook eerder geneigd zijn genoegen te nemen met een baan zonder status, een baan die bij ze past. Zonder succeservaringen op school, als hun gevoel van eigenwaarde niet wordt versterkt, zullen ze zich blijven afzetten tegen de school en daarmee tegen de maatschappij, op allerlei manieren. Dit soort kinderen scholen, dat wil zeggen voor bereiden op de maatschappij is pedagogie, psychologie, veel meer dan didactiek.