Zo gaat het eraan toe in Wij geluksvogels: zinderend, bont, theatraal op het groteske af. Alsof alles verteld wordt door een smachtende verteller met een woekerende fantasie. Zo’n verteller is Eva, het halfzusje van Iris die langer is en mooier dan zij en meer behoefte heeft om door de wereld gezien te worden. De twee ontmoeten elkaar pas als tieners, in het kleinsteedse Ohio van 1939, wanneer de moeder van Eva haar achterlaat bij haar klaplopende ex Edward, vader van beiden. Iris’ moeder is net overleden en als Edward de spaarcenten van zijn dochters blijkt te jatten trekken de meisjes moederloos naar het westen. Iris om een filmster te worden, Eva om haar bij te staan.

Bloom weet met Eva zo’n zeldzaam waarachtige toon aan te slaan die je eraan herinnert wat fictie ook al weer allemaal kan. Wij geluksvogels presenteert geen ideeën, geen maatschappijkritiek, geen expliciet actuele thema’s, maar mensen. Met stemmen waarvan je de klank kunt horen, de kleur bijna kunt zien. Die van Eva klinkt aardig, nuchter en helder; het ontbreekt haar aan de ambitie van haar zus, maar ze is getalenteerd en haar vertelling is doorspekt met typische pragmatische wijsheden, scherpe en geestige observaties: ‘Meneer Smedresman was klein, rond onstuitbaar vriendelijk. Hij was een kegelbal van welwillendheid.’ Bloom dresseert bijvoeglijke naamwoorden losjes, haar zinnen zijn op een ontspannen manier perfect.

Net als Eva’s toon is haar leven ongekunsteld. Ze is een romanticus maar laat de tijd en het toeval hun werk doen, stelt zich dienstbaar op zonder te zeuren en neemt de dingen zoals ze komen. En dat is nogal wat. Tijdens de orgie ontdekt Iris haar geaardheid in de armen van een oudere vrouw. Ze is in zeven hemelen, maar door een paparazzi-incident weet al snel heel Hollywood van haar afwijking en komt ze niet meer aan de bak als figurant. Samen met Eva en met hun vader, die is komen aanlopen in de hoop een graantje mee te pikken, verhuist ze naar New York. Met een beetje hulp van een flamboyante Spaanse vriend vindt het gebroken gezin werk als personeel bij een rijke Italiaanse familie op Long Island, waar ze het koetshuis betrekken.

Het mag nu al klinken als een indianenverhaal, Bloom voert de gekte op. Ik zal niet te veel van de vele wendingen verklappen, maar laten we zeggen dat we in no time tussen waarzegsters, jazz-zangeressen, gestolen weeskinderen en Duitse spionnen zitten – waar Eva precies overdrijft is niet duidelijk. In de smeltkroes New York verzamelen de zussen een luidruchtige extended family om zich heen van outcasts. Het doet allemaal een beetje aan de Bremer stadsmuzikanten denken.

Dat je zoveel sappigheden bij elkaar kunt gooien zonder een draak te krijgen is een verdienste op zich

Eva’s verhaal wordt afgewisseld met brieven van Iris en van andere reizende vrienden, waardoor de roman aan reikwijdte wint. Het verhaal voert naar het Duitsland en Engeland van de Tweede Wereldoorlog, en zo soepel als er tussen de continenten heen en weer gesprongen wordt, zo schakelt Bloom via Eva tussen tragiek en lichtheid. Misschien is schakelen niet eens het goede woord: ze laat ze naast elkaar bestaan in Eva’s gelijkmoedigheid. In de woorden van de jazz-zangeres: ‘Als je de blues zingt en je weet dat je geen vriendschap kunt sluiten met het verdriet, moet je er in elk geval plaats voor inruimen.’

Dat je zoveel sappigheden bij elkaar kunt gooien zonder een draak te krijgen is een verdienste op zich. Het zijn Blooms wijze stijl, haar barmhartigheid, haar oprechte verwondering en haar gevoel voor humor die Wij geluksvogels tot een warm broodje maken. Wat overigens niet wil zeggen dat je het snel weer vergeten bent. Het boek is verfrissend weinig schematisch (Bloom is zo’n auteur die eerst en vooral een goed verhaal wil vertellen), maar in de memorabele Eva zou je een antitijdsbeeld kunnen zien: iemand die zich niet grondig laat opfokken door maakbaarheidsidealen, die groot droomt, maar leeft en zorgt voor de mensen die ze om zich heen heeft, bloedband of niet, schooiers of niet.

Tegen de tijd dat het toeval (of is het toch iets anders?) Eva een oude bekende teruggeeft wil je haar niet meer missen. En dan laat Bloom het doek zakken. ‘Het licht valt ongelijk op de mensen, op de picknickmand die bijna schuilgaat achter de oude man, op de ene meeuw die op een prop vetvrij papier afloopt, op het scheef hangende botenhuis, op het gladde, lichte zand, op kleine schuimkoppen die breken in de verte, op alles wat we zien.’ Het is het einde, maar ik citeer het omdat het afdwingt wat het einde van een boek maar zelden afdwingt: dichtslaan en meteen opnieuw beginnen. Nog eens zien hoe ongelijk dat licht valt.


Amy Bloom: Wij geluksvogels. Vertaald door Paul Syrier. Nijgh Van Ditmar, 261 blz., € 19,99


Beeld: Hollywood in de jaren vijftig (Inge Morath /Magnum / HH).