
We were strangers, we were strangers
For way too long, for way too long
We were strangers
For way too long
Violent, violent
Were strangers
Get weak all the time, may just pass the time
Me in my own world, yeah you there beside
The gaps are enormous, we stare from each side
We were strangers for way too long
Violent, more violent, his hand cracks the chair
Moves on reaction, then slumps in despair
Trapped in a cage and surrendered too soon
Me in my own world, the one that you know
For way too long

De tekst en de sound van I Remember Nothing zijn duister en schimmig. Joy Divisions eerste album Unknown Pleasures, in 1979 uitgebracht door ‘The Factory’, weet nog steeds te raken. De muziek is rauw en experimenteel, diepzinnig en gevoelig. Het heeft de energie van punk, maar is melodieus en gelaagd. De bandnaam is een cynische verwijzing, ontleend aan House of Dolls, een zwartgallige roman over het leven in een concentratiekamp. Een groep joodse vrouwen wordt er apart gehouden ter vermaak van de nazi’s: Joy Division. Alles aan Joy Division is obscuur. Leadzanger Ian Curtis, depressief en epileptisch, schrijft de teksten. Producer Martin Hannett vermengt de songs met ongehoorde geluidseffecten als het breken van flessen, het doorspoelen van een toilet, of iemand die chips eet. Met effectpedalen en een synthesizer wordt het een geheel. De muziek staat aan het begin van wat later post-punk of new wave genoemd wordt. Peter Saville ontwerpt de albumcover: witte geluidsgolven tegen een zwarte achtergrond. Een beeld afkomstig uit de wetenschap, in negatief. De vormgeving is minimal, en nieuw. Anders.
Het succes van Joy Division is een onwaarschijnlijk succes. De live-optredens zijn rampzalig. Anders dan op de studio-opnamen klinkt de band op het podium luid en agressief. Ian Curtis is onverstaanbaar, in zichzelf gekeerd en beweegt vreemd, als in een delirium. Desondanks groeit de faam, een tour door Amerika staat op de planning. Maar Curtis kan de druk niet aan, optreden verergert zijn epileptische aanvallen en depressies. Vlak voor het vertrek naar de Verenigde Staten verhangt de zanger zichzelf – 23 jaar oud.
Curtis’ zelfmoord maakt de band nog mythischer en verleent de groep een instant cultstatus. Onder de naam New Order maken ze een doorstart. Factory Records, de band en grafisch vormgever Saville blijven elkaar trouw. Ian Curtis is dood; The Factory en de drijvende kracht erachter, Tony Wilson, zijn ook ter ziele. Peter Saville, daarentegen, is alive and kicking.
The Factory is allesbehalve een fabriek. Het is een plek van complete vrijheid, en chaos, die niets met industriële massaproductie te maken heeft. Er is geen winstoogmerk, geen bedrijfsplan. Aanvankelijk zijn er zelfs geen vaste medewerkers. Een platenmaatschappij wordt het per ongeluk. The Factory is Tony Wilson, een tv-persoonlijkheid die het idee opvatte een eigen club te beginnen. Die club vindt hij, in een grauw pand in een industriële wijk. In die club is alles mogelijk. Niet geheel toevallig komt de naam overeen met Andy Warhols Factory: ook een vrijplaats voor artiesten en outcasts, waar de wetten van kunst en commercie volledig werden omgedraaid. Manchesters Factory begint met vage concerten van dan nog onbeduidende punkbandjes. Als een magneet trekt het dwarse creatievelingen aan. Peter Saville en de leden van Joy Division duiken als vanzelf op.

Saville bezoekt in die tijd wel een kunstacademie, waar hij grafische vormgeving studeert, maar raakt ervan overtuigd dat de ‘echte wereld’, buiten de muren van de academie, meer te bieden heeft. Daar gebeurt het, en daar wil hij aan bijdragen. De albumcover is zijn vanzelfsprekende medium. Al voor hij zelf ontwerper werd, koesterde Saville een kleine verzameling Kraftwerk-albums. In een interview met Clash Magazine licht hij zijn hechte band met de albumcover toe: ‘Toentertijd was de platenhoes haast de enige vorm, het enige medium, van visuele verbintenis tussen mensen… De platenhoes, en de release van een plaat, was een veel belangrijker evenement dertig jaar geleden dan nu – maar alleen omdat het het enige was dat er was. Ons universum draaide om muziekcultuur.’
De posters en albumcovers van Saville zijn als aankondigingen van een nieuw universum in een grijze stad. Albums zijn gadgets: er wordt naar verlangd zoals we nu verlangen naar een nieuwe iPad, een zonnebril, een tas. Er is nog niet zoiets als lifestyle. Winkelstraten zijn behoudend, functioneel, vooroorlogs. Alleen het nachtleven is spannend. Saville snakt naar nieuwe beelden. Kleur, compositie, spanning, belofte. Hij wil vorm geven aan een leven zoals het zou kunnen zijn. Die drang kan hij kwijt in zijn werk voor The Factory.
De complete vrijheid die de ontwerper krijgt, maakt ruimte voor een stijl die nauwelijks een stijl te noemen is. Saville experimenteert met vorm en inhoud. Hij ontleent beeld aan een heel scala van genres. Speelt een spel met conventies. De stijl van pop en punk interesseert hem maar matig. Ook dat is een keurslijf: de gescheurde spijkerbroeken, de buttons, de veiligheidsspelden, de plakletters, het amateurisme. De grafische taal van punk is niet zijn taal. Saville verbindt de muziekcultuur aan het grafische experiment en aan de kunstgeschiedenis. Hij is geïnteresseerd in de vorm van letters, in spatiëring, in details. Het werk dat het meest invloed op hem heeft is Pioneers of Modern Typography, een standaardwerk over letterontwerp ten tijde van het Bauhaus. Vooral de zogeheten Nieuwe Typografie van Tschichold spreekt hem aan. Tschichold was een van de eersten die een schreefloze letter ontwierpen. Die letters zijn mathematisch, en grensverleggend. Tschichold zou later weer terugkeren naar de schreefletter. Ook dat is iets dat Saville aanspreekt: een nieuwe grafische taal construeren en die dan weer loslaten. De manier van werken en denken van Saville is postmodern, voordat postmodern mainstream is. Het toe-eigenen en mixen van stijlen is in de beginjaren van Saville’s carrière nog vreemd en verwarrend. Saville blijkt er een meester in.
De stijl van Saville is niet in een oogopslag als zodanig te herkennen, hij is een grafisch auteur met verschillende handschriften. Closer, het tweede album dat hij voor Joy Division ontwerpt, lijkt in niks op het eerste. De schreefloze letter is vervangen door een sierlijke schreefletter, een neoclassicistische, fotografische weergave van een graftombe vormt het beeld. Het geheel heeft iets weg van een chique wijnetiket. Ook dit ontwerp zal geschiedenis schrijven. Het wordt opgevat als een verwijzing naar de dood van Ian Curtis. Saville creëerde het beeld echter voordat Curtis een einde aan zijn leven maakte.
De carrière van Saville is verweven met de muziekcultuur van Manchester. Maar hij heeft zich er ook van weten los te maken. Om als ontwerper verder te komen, moet hij Manchester verlaten en met andere opdrachtgevers in zee gaan. Zijn perfectionisme en instinct voor nieuwe ontwikkelingen maken hem tot een geliefd art director in de kunst-, mode- en reclamewereld. Hij werkt voor Centre Pompidou en Whitechapel Gallery, voor Yohji Yamamoto, Dior en Stella McCartney, en voor Pringle, Selfridges en Smart Car. Als vanzelf wordt zijn stijl dé stijl van de jaren negentig. Glamorous, kleurrijk, overdadig. Ook de covers die hij voor New Order, Suede en Pulp blijft ontwerpen, zijn weelderig en flamboyant. Het album Coming Up van Suede is in en in gestyleerd en toch rock-’n-roll. De bandleden, jong en mooi, hangen over elkaar heen op een kaal maar majestueus dik matras. Decadent en verveeld. Er zijn minstens vier filters over het beeld heen gegaan en de kleuren zijn artificieel: limegroen, knalroze, lila, mint, bordeaux. Alleen het ontblote bovenlijf van een gelipstickte Brett Anderson, de frontman, is zwart-wit. De bandnaam in een superbold strak font, de titel van het album een slordig geschreven krabbel.

Het werk van Saville is zo alomtegenwoordig, en zo vaak gekopieerd, dat het bijna onmogelijk is het op waarde te schatten. Saville verlangde naar een kleurrijker, visueel spannender wereld. Die is er, mede dankzij hem, gekomen. In 2003 wijdt het Design Museum in Londen een tentoonstelling en publicatie aan zijn werk: Designed by Peter Saville. Muziekjournalist Miranda Sawyer schrijft over de weergaloze invloed van Saville op de hedendaagse beeldcultuur: ‘Het lijkt misschien overdreven om de neergang van de Britse winkelstraat te wijten aan een grafisch ontwerper, maar ik doe het toch. Het is allemaal Peter Saville’s Schuld. Het was zijn verlangen om het alledaagse bijzonder te maken, om schoonheid naar de massa te brengen, het design te democratiseren dat uiteindelijk zou leiden naar de toestand waarin we vandaag verkeren… Niet dat hij dat goedkeurt. Hij haat het dat iedere winkel, van Woolies tot Gap, precies hetzelfde is als zijn broers. Best wel cool, redelijk mooi, scherp met een zacht randje. Precies genoeg vormgegeven. De vloek van Saville, wiens werk niet minder dan iconisch is, altijd is geweest. (…) Saville-imitaties zijn nu wijdverbreid.’
Ik blader door de tentoonstellingscatalogus, laat de beelden op me inwerken en snap wat Sawyer bedoelt. Het is alsof ik door een winkelstraat loop waar alles klopt, maar die toch spannend is en onvoorspelbaar. Als in een droom.
En nu, ruim tien jaar later, duikt ook het vroege werk van Peter Saville weer op. Aan de randen van alle grote en middelgrote steden is een jaren-tachtigrevival gaande, een geromantiseerde versie van die tijd. Onder de noemer ‘culturele industrie’ worden voormalige fabrieksterreinen omgetoverd tot creatieve broedplaatsen. Er wordt naar hartelust bier gebrouwen en koffie gebrand. Er zijn literatuurfestivals, skatemiddagen, veganparty’s. Er treden ook wel eens vage punkbandjes op. En alles wordt een ‘fabriek’ genoemd. Kunstfabriek, Poëziefabriek, Zeepfabriek. Je treft er tot op de sokken gestylede jongeren. Strakke broekjes, oversized jassen, knotjes, goed getrimde baarden. En Joy Division-shirtjes. Ik betwijfel of de dragers weten wie Ian Curtis is, wat Joy Division betekent, of waar Manchester ligt. Het maakt niet uit. Vanavond is er een leuk feestje.
Peter Saville spreekt op 30 juni
Beeld: (1) Roxy Music, The High Road, 1983; (2) Martha and the Muffins, Echo Beach, 1980 (7’‘ vinyl single); (3) New Order, Power, Corruption & Lies, 1983; (4) Van links naar rechts: Peter Saville, Tony Wilson en Alan Erasmus, de programmeurs van The Factory, 1979 (Kevin Cummins / Getty Images)