
Afgelopen week werd op de Nederlandse universiteiten weer een nieuw academisch jaar ingeluid. Het bekende tafereel: toga’s, een nieuw cohort achttienjarigen met ambitie en lezingen over het belang van academische vorming. In de eerste week van september is te zien dat de universitaire wereld op sommige punten charmant onveranderlijk is. Toch is er één ding dat nieuwe generaties studenten straks niet meer zullen meemaken. De lichting die nu de collegebanken in gaat is de laatste die nog financiële ondersteuning krijgt die niet tot op de laatste euro moet worden terugbetaald.
Eigenlijk was het woord studiefinanciering al lange tijd passé. In 1996 werd de studiebeurs omgetoverd tot prestatiebeurs. Wie niet binnen tien jaar zijn bul haalde moest de maandelijkse toelage terugbetalen, met rente. Vanaf volgend jaar is lenen de enige smaak die nog verkrijgbaar is aan het loket van de Dienst Uitvoering Onderwijs, de kredietbank van het ministerie van Onderwijs. In mei sloten de pvda, de vvd, GroenLinks en d66 een akkoord over een nieuw financieringsstelsel waarbij de prestatiebeurs per september 2015 plaatsmaakt voor een ‘studievoorschot’ dat volledig moet worden afbetaald. Binnen en buiten de academie gelden straks dezelfde economische wetten: gratis bestaat niet, de schuld gaat voor de baat uit en je moet in jezelf investeren. Wie daartoe het kapitaal niet heeft, is aangewezen op een lening.
Daarmee krijgt Nederland behalve een onderwijssysteem ook een leenstelsel naar Angelsaksisch voorbeeld. In Engeland en de Verenigde Staten zijn studenten eraan gewend dat studeren schulden maken betekent. Om de klap enigszins op te vangen heeft de minister van Onderwijs besloten om de termijn waarbinnen de studieschuld moet worden terugbetaald op te rekken naar 35 jaar. Alleen studenten met weinig draagkrachtige ouders (samen minder dan 46.000 euro bruto per jaar) kunnen nog rekenen op een douceurtje waarvoor later geen rekening op de mat valt, mits ze hun diploma halen.
De gevolgen van de nieuwe schuldcultuur zijn aanzienlijk. Op dit moment staat de gemiddelde afgestudeerde die heeft geleend voor vijftienduizend euro in de min. In het nieuwe stelsel, waarbij de maandelijkse toelage van 280 euro voortaan geleend moet worden, stijgt de gemiddelde schuld met ongeveer negenduizend euro, zo berekende het Centraal Planbureau. Het gemiddelde eindbedrag waarvoor een toekomstige afgestudeerde in het krijt staat komt daarmee op 24.000 euro, tenzij er meer wordt bijverdiend of ouders extra bijspringen. Maar let op: het cpb rekent met een gemiddelde student, die een doorsnee studie volgt, ouders heeft die inderdaad over de brug komen en een bijbaantje heeft. Bovendien middelt het cpb in zijn berekening de uitwonende en de thuiswonende student. Voor een student die gedurende zijn hele studie op kamers woont, gaat de gemiddelde schuld al snel richting de dertigduizend euro. Zonder ouderbijdrage kan de schuld makkelijk naar de 45.000 euro oplopen. Met een beetje pech begint een jong stel het werkende leven met samen een ton schuld.
Bij zulke bedragen vrezen sommigen dat studieschuld een economische zeepbel zal aanjagen, net als tulpenbollen in de zeventiende eeuw en vastgoed aan het begin van deze eeuw. In de Verenigde Staten is de term ‘higher education bubble’ al volledig ingeburgerd in het publieke debat. Het gediplomeerde deel der natie heeft daar een gezamenlijke schuld van duizend miljard dollar, vergaard om te kunnen betalen voor dure college-opleidingen. De angst is dat studenten veel te optimistisch zijn over de economische meerwaarde van hun academische graad. Tel daarbij op dat veel afgestudeerden moeite hebben met het afbetalen van hun schuld en je hebt een dreigende schuldenbubbel.
Nu de schuldenteller in Nederland flink zal gaan oplopen, wordt ook hier met dit doemscenario gezwaaid. Jacco Hoekstra, hoogleraar aan de Technische Universiteit Delft, waarschuwde op zijn blog voor ‘een enorme bubbel van studieschulden die net als de hypotheekschulden verantwoordelijk voor de huidige crisis, wel eens oninbaar kunnen blijken’. Het Bureau Kredietregistratie spreekt in zijn meest recente jaarverslag over een gevaarlijke ‘schuldenberg’. Het bkr vreest een lastenverzwaring voor de overheid van miljarden euro’s en honderdduizenden afgestudeerden die hun werkzame leven met een studieschuld beginnen.
Inderdaad gaat Nederland met zijn nieuwe leenstelsel de VS achterna. De gemiddelde studieschuld in de VS bedraagt 33.000 dollar, zo’n 25.000 euro, bijna net zo veel als een toekomstige afgestudeerde hier. Bovendien neemt de omvang van de totale studieschuld rap toe. Tien jaar geleden leenden studenten gezamenlijk net onder de miljard euro per jaar, zo laten cbs-cijfers zien. Inmiddels is dat bedrag bijna verdubbeld. Vanaf september zal de schuldenberg helemaal snel stijgen. De miljard euro die in 2013 aan basisbeurs werd uitgegeven wordt dan ook uitstaande schuld, waardoor, uitgaande van huidige aantallen studenten, er jaarlijks bijna drie miljard aan nieuwe schuld wordt uitgeschreven. Natuurlijk wordt er ook afgelost, maar dat remt de groei van de schuldenberg slechts ten dele. In 2013 werd er zo’n 750 miljoen euro aan studieschuld en rente teruggevorderd.
Is studieschuld daarmee inderdaad een tijdbom onder de economie? Vooralsnog niet. De hoeveelheid uitstaande schuld in Nederland was eind 2012 twaalf miljard euro, zo meldde het ministerie van Onderwijs. Tegenover de miljardenleningen staan claims op de inkomsten van toekomstige afgestudeerden die over een lange periode worden geïnd. Die inkomens kunnen weliswaar lager uitvallen dan gehoopt, maar dat hoger opgeleiden massaal minder dan het minimumloon zullen gaan verdienen (de grens waaronder je niet hoeft af te lossen) is hoogst onwaarschijnlijk. Hooguit is het zo dat na de maandelijkse afbetaling van de studieschuld er minder overblijft voor de hypotheek, de boodschappen of vakantie. Voor veel afgestudeerden betekent dat huisje-boompje-beestje op zich laat wachten, zeker nu studieschuld voortaan wordt meegewogen bij een hypotheekaanvraag. Bovendien is in Nederland de staat de laatste schakel in de schuldenketen. Wordt de studielening niet terugbetaald, dan is het verlies voor de overheid. In feite is iedereen in Nederland voor een zestien-miljoenste de pineut als een afgestudeerde in gebreke blijft.
Maar het is de vraag of deze situatie zo blijft. Ondertussen groeit de uitstaande schuld wel met miljarden per jaar. Tot nu toe staan die kalmpjes op de balans bij het ministerie van Onderwijs, dat een schappelijke rente vraagt en na 35 jaar de resterende schuld kwijtscheldt. Maar hoe hoger de schuldenberg, hoe groter de verleiding om die te gelde te maken door de schuldenclaim te verkopen aan een private partij. Daarmee krijgt de overheid in één klap miljarden binnen waarmee het hoger onderwijs bekostigd kan worden en is ze verlost van het risico dat er niet wordt terugbetaald. De Amerikaanse en Engelse studieschulden zijn al deels in handen van private equity, die heel wat minder coulante voorwaarden hanteert dan een overheid. Het risico is groot dat Nederland op den duur ook die kant op gaat.
Andere critici vrezen dat met het nieuwe leenstelsel de kenniseconomie om zeep wordt geholpen, doordat mensen het niet meer aandurven om te gaan studeren. Ook dat is onwaarschijnlijk. Ter voorbereiding van de wetswijziging liet het ministerie van Onderwijs een uitgebreide studie uitvoeren waarin de studiefinancieringsstelsels van acht landen met elkaar werden vergeleken. Daaruit bleek dat er nauwelijks aanwijzingen zijn dat een kostenverhoging studenten ervan weerhoudt om naar de universiteit te gaan, zelfs als ze zich daarvoor diep in de schulden moeten steken. Het is een grimmig vooruitzicht, afstuderen met een flinke schuld in een krappe banenmarkt, maar wie geen diploma heeft, is nog verder van huis. Dit is de reden waarom het marktdenken zo moeilijk toepasbaar is op het hoger onderwijs. Het aangeboden product is, om in economentermen te spreken, prijsinelastisch. Universiteiten kunnen vragen wat ze willen, mensen tasten toch wel in de buidel, simpelweg omdat in onze huidige economie een diploma het toegangskaartje blijft tot de betere echelons van de arbeidsmarkt. Als de koekjes te duur worden, dan kan men cake eten. Wordt een opleiding duurder, dan zijn er geen alternatieven beschikbaar.
En er is nog een eigenaardigheid waar het hoger onderwijs last van heeft. Net als veel publieke diensten lijden universiteiten en hogescholen aan de ziekte van Baumol, constateerde de financieel commentator van The New Yorker James Surowiecki in een artikel over studieschuld. In de jaren zestig beschreef econoom William Baumol wat voor grote verschillen er bestaan tussen onderdelen van de economie als het gaat om groei. In de maakindustrie, zo constateerde hij, kan winst worden gemaakt door productiviteitsgroei, waardoor de salarissen omhoog kunnen en de welvaart toeneemt. Bij andere sectoren, zoals de kunsten, de zorg en het onderwijs, is dat veel lastiger. Er is een beetje schaalvoordeel te halen door meer studenten in een collegezaal te proppen, maar een universitair docent is niet productiever dan zijn collega dertig jaar geleden was. Het probleem is dat er steeds meer studenten bij komen en salarissen meegroeien met de economie. Het gevolg: stijgende kosten, die niet kunnen worden opgevangen door de productiviteit te verhogen. De Nederlandse overheid heeft er nu voor gekozen om de gevolgen van Baumols ziekte voor een deel af te wentelen op de student.

Het klinkt allemaal uiterst redelijk. Wie studeert, profiteert daarvan op de arbeidsmarkt en dus mag daar best een extra bijdrage tegenover staan. De tragiek is alleen dat de student bar weinig terugkrijgt voor de extra schulden die hij vanaf volgend jaar moet maken. Minister Bussemaker van Onderwijs presenteerde het nieuwe schuldenstelsel als een impuls voor het hoger onderwijs. Door studenten meer te laten opdraaien voor de kosten van hun opleiding komt er eenmalig bijna een miljard euro vrij, te investeren in verbetering van het hoger onderwijs. Dat klinkt fraai, dat geld is vooral bedoeld om stijgende kosten op te vangen. In het hoger onderwijs moet je hollen om op dezelfde plek te blijven staan, zo leert de wet van Baumol.
Tegelijk zijn veel opleidingen nauwelijks veranderd. Er worden andere boeken gelezen en nieuwere technieken geleerd, maar een studie anno 2014 is in hoofdlijnen hetzelfde als dertig jaar geleden. Je volgt een paar uur college per week, woont werkgroepen bij en doet een tentamen. Daarna wacht het diploma. Het grootste verschil zit in het prijskaartje. Wie nu gaat studeren betaalt daarvoor een veelvoud van wat het dertig jaar geleden kostte, zonder dat daar nieuwe meerwaarde tegenover staat. Althans, geen economische meerwaarde. Het kan zijn dat studenten meer leren dan vroeger, maar daarmee is een studieschuld niet makkelijker terugbetaald. Naast de ziekte van Baumol is dat een van de weinige economische principes die van toepassing zijn op hoger onderwijs: inflatie.
Daarbij zit de student vast in een weinig flexibel systeem. Een student die na drie jaar studie in Groningen aanklopt in, zeg, Amsterdam voor een masteropleiding, krijgt vaak te horen dat hij eerst maar eens een jaartje moet bijspijkeren, zelfs als het gaat om een vervolgopleiding op hetzelfde vakgebied. Het ‘schakeljaar’ is een vreselijke uitvinding die Nederland aan het bachelor-master-systeem heeft toegevoegd. Wil je vakken volgen buiten het curriculum of aan een andere universiteit? Reken op slepende bureaucratische procedures. Even stoppen met je studie, bijvoorbeeld om een stage te lopen of geld te verdienen? Erg lastig, met de eis dat je minimaal een zeker aantal studiepunten moet halen of anders kunt opkrassen. Je zou verwachten dat wanneer er meer financiële verantwoordelijkheid bij de student wordt gelegd, hem ook meer keuze, meer ruimte en meer vrijheid wordt geboden. Het tegendeel gebeurt. Om te voorkomen dat studenten zich in de schulden steken zonder de eindstreep te halen wordt het keurslijf strakker aangehaald. Studenten worden verstandig genoeg geacht om duizenden euro’s schuld te maken, maar niet om hun eigen weg door de academie te banen. Dat is studeren anno 2014: klant zijn op een markt waar je jezelf in de voet schiet als je het product niet koopt, maar waar de enige aanbieder zijn prijzen kan verhogen zonder tegenprestatie.