Over Blade Runner 2049 gaan we praten tot in lengte van dagen, net zoals het geval was met Ridley Scotts futuristische origineel uit begin jaren tachtig. Iedere scène is wonderschoon, bijna een beeldend kunstwerk. Op dat enorme bioscoopscherm zien we de wereld van de verre toekomst: een mix van design en vervreemding die je de adem beneemt en je achterlaat met een verlammend gevoel van eenzaamheid. De film biedt géén geruststelling dat er zoiets als menselijkheid bestaat.

De kille fotografie van Roger Deakins brengt een production design in beeld waarin mensen omgeven zijn door betonnen constructies in de stijl van de brutalistische architectuur. Blokachtige vormen met grote, vlakke oppervlakten bepalen het landschap, wat de sfeer van verlatenheid en het gevoel van verwijdering van het menselijk leven en de wereld accentueert. Diepe schakeringen van geel en rood overheersen, maar van warmte is er geen sprake. Zoveel setting is er in deze film, zoveel leegte, dat het gevoel van verlies van het zelf én van contact met andere mensen de personages in zijn greep heeft. Dat gevoel slaat onvermijdelijk over op de toeschouwer van dit tragische spektakel. Het is een melancholisch, romantisch werk met een verhaal dat zich in al zijn complexiteit toch eenvoudig laat samenvatten: een eenzame man vindt liefde en verliest die weer.

De twee films sluiten perfect op elkaar aan. In de eerste is de eenzame man Deckard (Harrison Ford), een premiejager die in dienst van de politie mensachtige robots doodt. Deze replicants zijn in vrijwel niets te onderscheiden van echte mensen en Deckard wordt verliefd op een van hen, Rachael (Sean Young). Het verhaal eindigt met de vlucht van Deckard en Rachael, maar waarheen weten we niet. Pakweg dertig jaar later stuit een tweede agent, K (Ryan Gosling), in zijn jacht op de replicants op bewijs dat de kunstmatige wezens nog meer mens zijn geworden. K komt tegenover een megalomane ondernemer te staan die illegale experimenten met replicanttechnologie uitvoert. Een ontmoeting tussen K en Deckard, die in leven blijkt ondanks suggesties dat ook hij een replicant is, voltooit de narratieve cirkel met een schokkende connectie tussen het beroemde einde van de eerste film en de gebeurtenissen in Blade Runner 2049.

De nieuwe verhaalwerkelijkheid is een akelig wonder van design. Gepornoficeerde reclamebeelden bestaande uit neonprojecties zo groot als wolkenkrabbers overheersen het straatbeeld. Met beeld en geluid teren de advertenties op de kwetsbaarheid van inwoners die allemaal verlangen naar het goede leven in de koloniën op andere planeten. Op aarde leven ze in de constante regen veroorzaakt door klimaatverandering. Ze zijn gepropt in appartementen waar een duivelse mengeling van sociale media en artificiële intelligentie soelaas moet bieden. Velen hebben zoals Agent K een kunstmatige partner die je kunt oproepen door een emanator in te schakelen, een ‘uitstraler’ die werkt als een draagbare beamer die tevens een communicatiedevice is. In K’s geval is dat Joi (Ana de Armas), een beeldschone jonge vrouw die zegt smoorverliefd op hem te zijn. En K gaat met haar mee, ook al bestaat ze uit lichtstralen, algoritmen en een getalsysteem dat niets anders kent dan de toestanden 0 en 1. Aanraken kun je haar niet, maar in Blade Runner 2049 is de fysieke aanwezigheid van een lichaam geen garantie dat iemand echt bestaat.

De Canadese regisseur Denis Villeneuve specialiseerde zich in het ontregelen van zijn publiek. Eerder maakte hij de kafkaëske psychologische thriller Double (2013), gebaseerd op een roman van José Saramago, en Arrival (2016) waarin de aankomst van buitenaardse wezens het vertrekpunt vormt voor een verhaal over de aard van herinneringen en de werking van tijd. In Blade Runner 2049 borduurt hij voort op deze thema’s, maar nu zijn ze geankerd in een wereld die ondanks de futuristische setting in alles een reflectie is van wat de kijker kent.

Dat was ook al het geval met de eerste film, die in 1982 zijn tijd ver vooruit was maar niet meteen aansloeg. Misschien waren kijkers in de ban van het optimisme van het vroege Reagan-tijdperk en leefde het concept van de wereld als dystopie toen minder. Anno 2017 is dat wél het geval. Nu lijkt het wel of de mensheid constant op het randje van de afgrond staat: natuurrampen en de dreiging van nucleaire conflicten overheersen de actualiteit. Dat draagt bij tot de shock die Blade Runner 2049 teweegbrengt, bijvoorbeeld in het verhaalgegeven dat grote delen van Amerika getroffen zijn door een niet nader gedefinieerde, catastrofale gebeurtenis. Villeneuve eist dat het publiek de ontregeling van de angstwekkende kijkervaring toelaat. Dat wordt hem vooralsnog niet in dank afgenomen, een paar dagen na de release verklaarde het financiële blad Forbes op zijn website dat Blade Runner 2049 een ‘box office disaster’ is.

Het ís ook niet makkelijk om naar te kijken; de eenzaamheid bij de personages is behalve heel mooi vooral ook pijnlijk herkenbaar. De leegte bij hoofdpersoon K reflecteert die van Deckard in de eerste film. Dat Deckard verliefd wordt op iemand die goed beschouwd niet bestaat – Rachael, een robot – is een bevestiging van zijn geestelijke verlatenheid. Nog erger is dat die liefde misschien wel geen spontane ontwikkeling is, maar het gevolg van manipulatie. Nog altijd onvergetelijk zijn twee scènes met Deckard en Rachael uit de eerste film. Kort na hun ontmoeting probeert Deckard haar te kussen, maar ze reageert niet. Dan geeft hij haar opdrachten: kus mij, zeg dat je van mij houdt, raak me aan. En zij reageert, als een robot op input.

Echt bestaan, dat wil K. Zijn lichaam is nep, maar hij wil erin geloven dat hij iemand is met herinneringen en een ziel

Maar later, aan het einde van het verhaal, gaat het heel anders. Hij vraagt aan haar of zij van hem houdt, waarna zij uit zichzelf zegt: ‘Ja.’ Het is een wonderschoon moment, want de suggestie is dat beiden een ontwikkeling hebben doorgemaakt: van lege, eenzame personages tot mensen die ertoe in staat zijn liefde te geven en te ontvangen. Alleen, dít is niet hoe het afloopt. Want het verhaal van Blade Runner problematiseert constant de vraag of mensen en hun gedrag ooit echt kunnen zijn.

Deze tragiek is compleet in de nieuwe film. Vooral bij Deckard. Om duidelijk te zijn: een replicant is hij zeker niet (een discussie die fans al decennia bezighoudt). Nooit geweest. Hij is méns. Net als wij kampt hij met de vraag of zijn leven wel zijn leven is. Wanneer hij in 2019, in de film uit 1982, zijn opdracht krijgt, weigert hij. Maar dan zegt zijn baas, Bryant, smalend: ‘Je weet hoe het zit, jongen…’ Deckard: ‘Geen keus?’ Bryant: ‘Geen keus.’ In een vroege versie van het script mijmert Deckard: ‘Ik vraag me af wie mijn soort maakt… welke keuzes we hebben… en welke keuzes er zijn waarvan we alleen maar denken dat we ze hebben.’

Wie ons maakt is de vraag, ook voor KB36-3.7, oftewel Agent K in 2049. Het mysterie begint met het ontdekken van een kist met botten, begraven tussen de verdorde wortels van een boom die veel weg heeft van de levensboom die volgens het bijbelboek Genesis het eeuwige leven schenkt. Maar die ook kennis kan voortbrengen. En dat is waar het allemaal om te doen is: van wie is ons leven dan, hoe kunnen we ervoor zorgen dat we zelf leven? Wat betekent: leven als een ‘authentiek mens’, in de woorden van Philip K. Dick, auteur van Do Androids Dream of Electric Sheep (1969), de roman die het bronmateriaal voor de films vormt.

Echt bestaan, dat wil K. Zijn lichaam is nep, maar hij wil erin geloven dat hij iemand is met herinneringen en een ziel en de vrijheid om zijn eigen leven te bepalen. Zijn speurtocht leidt hem naar Deckard die in een uitgestorven hotel in Las Vegas leeft met als enige gezelschap een hond. Deckard teert op herinneringen – aan haar, de vrouw op wie hij in de eerste film verliefd wordt, Rachael. Een naam uit nog een bijbels verhaal, Jakob en Rachel.

Zo is de hele film een labyrint van verborgen betekenissen. Het meest bizar is de zogenaamde ‘basislijntest’ die K na elke missie op het politiebureau moet afleggen. De test bestaat uit het reciteren van een gedicht waarbij de computer zijn reactiesnelheid leest. De tekst luidt: ‘Cells interlinked within cells interlinked/ Within one stem./ And, dreadfully distinct/ Against the dark, a tall white fountain played.’ De poëzie lijkt suggestief: hoop in de duistere wereld. Later in de film leest Joi de roman Pale Fire van Vladimir Nabokov, en weten we dat de tekst uit dat werk komt. En dat die ‘herkalibratie’ van K, een robot, dus iets essentieels betekent. Maar wat?

Alle onbeantwoorde vragen wijzen maar één kant op: de tastbare wereld is een verzameling constructies gedreven door onzichtbare krachten waarop we geen greep hebben. Deze kennis veroorzaakt de bestaanscrisis bij Deckard en Agent K – of Joe, zijn naam is Joe, een average Joe, eentje dus waarvan er dertien in een dozijn gaan. De kennis infecteert ons wanneer we kijken, bijna in een staat van hypnose gebracht door de mentale woestenij die setting en design op dat scherm creëren. In al die eenzaamheid is er toch houvast: een gek refrein dat nu en dan klinkt in het geweld van de atonale, geïndustrialiseerde soundtrack. Het is een ringtone die op K’s device aankondigt dat Joi aandacht wil. Een stukje uit Peter en de wolf van Sergei Prokofiev. Over een dappere jongen die zijn vrijheid pakt.

Nu te zien