Op 24 juni 1922 werd Walther Rathenau doodgeschoten. Deze joodse en liberale minister werd door rechts-nationalistische krachten vereenzelvigd met de door hen verfoeide Republiek van Weimar. In september 1977 ontvoerden leden van de Rote Armee Fraktion werkgeversvoorzitter Hanns Martin Schleyer. Na 44 dagen gijzeling werd zijn lijk in de kofferbak van een Audi teruggevonden. In de ogen van links-extremisten symboliseerde deze oud-SSer de te vernietigen kapitalistische Bondsrepubliek. Op het eerste gezicht hebben deze twee tragische voorvallen weinig met elkaar van doen, toch zijn ze meer dan alleen maar anekdotische gebeurtenissen. Ze verraden een pa troon dat structureel is ingesleten in de moderne Duitse geschiedenis, met de in bloed gesmoorde revolutie van 1918-1919 en het Derde Rijk als historische dieptepunten.
De bundel Politiek geweld in Duitsland, een initiatief van het Duitsland Instituut Amsterdam, analyseert de plaats van geweld op verschillende niveaus: in politieke filosofieën, van staatswege als ook terreur van protestgroeperingen. Het knoopt aan bij de bestaande hausse van studies naar terrorisme, conflicten en regime change. In twaalf artikelen, afkomstig van bekende en minder bekende historici, filosofen, politicologen en sociologen, wordt vanuit cultureel perspectief de symbolische en rituele betekenis van geweld geanalyseerd. De klemtoon ligt op de Republiek van Weimar en de ontsporingen van de protestbeweging in de jaren zestig en zeventig.
De uiteenlopende bijdragen maken duidelijk dat Duitsland van oudsher een manicheïstische politieke cultuur kent waarin het vriend-vijanddenken sterk is ontwikkeld. Door de politiek is aan geweld als instrument lange tijd een positieve betekenis toegekend, militair optreden had een aura van scheppende kracht. De diverse filosofische tradities, van Hegel via Marx en Carl Schmitt tot de adepten van de Frankfurter Schule, onderkenden alle de productieve kracht van geweld. Marx sprak van geweld als «de vroedvrouw van iedere oude maatschappij, die zwanger is van een nieuwe» en de RAF meende in de jaren zeventig het geweld van de bestaande, autoritaire orde met tegengeweld te moeten bestrijden. Ook in de cultuur is lange tijd een cultivering en esthetisering van geweld aanwezig geweest; de Stahlhelmcultus na de Eerste Wereldoorlog of de duelcultuur wijzen hierop. Interessant is hoe de Eerste Wereldoorlog doorwerkte in de Republiek van Weimar, waarbij veeleer de naoorlogse mythe van de oorlogservaring de politieke cultuur van Weimar beïnvloedde dan de rechtstreekse ervaringen aan het front, wat in de literatuur lange tijd is verondersteld. In de nimmer aflatende worsteling met geweld heeft de ervaring van de holocaust sterk bijgedragen.
Opvallend is voorts hoe een aspect als «voluntarisme» van rechts tot links de Duitse geschiedenis doorkruist. Wolfgang Kraushaar laat overtuigend zien hoe noties als «revolutionaire wil», «decisionisme» en het appel aan «directe actie» de extreme vleugel van de anti-autoritaire beweging van de jaren zestig en zeventig niet ten onrechte het verwijt opleverden van links fascisme. Jacco Pekelder wijst op een ander aspect dat nader onderzoek verdient, niet in het laatst vanuit het hedendaagse perspectief op terrorisme, namelijk de beeld vorming door en rond extremistische bewegingen. Voor de RAF wijst hij op het proces van mediagenieke zelfvergroting in de eerste jaren van haar bestaan, die in eerste instantie propagandistisch zeer succesvol was. Al gauw bleek tevens het neveneffect: in de publieke opinie groeide een angstklimaat en van overheidszijde was er voor matiging weldra geen ruimte meer. Deze ontwikkeling heeft bijgedragen tot het isolement van de RAF.
De verzameling denkbeelden en debatten voert van Nietzsches taal over geweld via denkers als Walter Benjamin tot de escalatie van geweld binnen de anti-autoritaire beweging van de jaren zestig en het gevangeniswezen in de DDR. Dit laatste thema, geweld in de DDR, valt wat buiten de boot en de bundel zou aan kracht hebben gewonnen indien deze tekst was vervangen door een die aansloot bij de overige themas. Prettig leesbare teksten van Pekelder, Boterman of RAF-specialist Koenen wisselen taaiere beschouwingen van Arnold Labrie en Abram de Swaan af. Het is een gemis dat naast de degelijke inleiding van Pekelder niet is besloten tot een uitleiding waarin de verschillende invalshoeken worden samengetrokken en een methodische en analytische beschouwing ten aanzien van het concept «geweld» in de moderne samen leving wordt uitgezet. Desalniettemin zijn de afzonderlijke artikelen stuk voor stuk spannende exercities.