Het gaat hier om de Nederlandse tak van de Ridderlijke Duitsche Orde, opgericht in de late twaalfde eeuw en sinds het begin van de dertiende in Utrecht gevestigd. De leden van de orde waren van adel. Ze legden een ‘monniksgelofte’ van gehoorzaamheid, armoede en kuisheid af; hun werk bestond uit het bevrijden van het Heilig Land, het beschermen van pelgrims en het verzorgen van zieken en gewonden. Zij waren bereid (in de woorden van de historicus Renger de Bruin, conservator stadsgeschiedenis) in de bestrijding van de Saracenen ‘tot de laatste man’ dan wel ‘tot het gaatje’ te gaan. Echte jihadisten dus.

De militante snee raakte er echter spoedig al af, het Midden-Oosten was ver en er waren minder linke alternatieven, bijvoorbeeld in Pruisen en de Baltische staten. Frits van Oostrom schreef in Het woord van eer gevat dat de ridderlijke kruistochten tegen de heidenen in Litouwen in de veertiende eeuw al waren uitgegroeid tot ‘een soort van ridderlijke (winter)sport’. Hij legde de vinger op het feit dat dit soort ordes al vroeg verzandden in adellijke gezelschapsverenigingen met veel ceremonieel en een stevig jaarlijks inkomen, waarvan allengs maar een klein percentage werd besteed aan de hulp aan hulpbehoevenden. De Utrechtse orde scheidde zich af van de Duitse moederorganisatie toen de broeders in 1640 werden gedwongen protestants te zijn. Dat zijn ze nog altijd. De orde is nu een zeer deftig gezelschap; van nieuwe leden moeten ten minste drie van de vier grootouders van adel zijn, en twee daarvan moeten behoren tot de adel van vóór 1795. Hier vindt u dus alleen Wassenaers, Bentincks, De Vos van Steenwijken en Schimmelpenninck van der Oyes.

De tentoonstelling laat dus voor het eerst iets zien van de cultuurgeschiedenis van de orde, en daar zijn interessante dingen onder. De complete serie portretten van de commandeurs is al heel merkwaardig, net als het dodenmasker van Godard van Reede, de dertiende-eeuwse documenten die getuigen van de belangrijke positie van de orde in Europa, of het puntgave vijftiende-eeuwse missaal van Johan van de Sande.

Toch is het helaas karig: in de Franse tijd is de orde tijdelijk opgeheven en verloor haar huisvesting. Daardoor is er weinig meer bewaard dan het archief, die serie portretten en een enkel voorwerp. De oude geschiedenis moet met andere dingen ingevuld. Een middeleeuws Maria-beeld verwijst naar de Maria-verering in de orde, een setje Goudse pijpen moet laten zien dat de ridders bij hun jaarlijkse vergadering ‘graag een pijpje rookten’, enzovoort – het klopt wel, maar het is een tikje perifeer. Daarbij komt dat de samenstellers in hun ijver rare steken laten vallen. Soms liggen de tekstbordjes en de voorwerpen precies verkeerdom, een grote kaart van de kruistochten vermeldt wel Lisabon (sic), maar niet waar de beroemde Marienburg nou precies lag, en de negentiende-eeuwse afbeeldingen van de Balije van Alden Biesen zijn toch echt aquarellen en geen gravures.


Kruisvaarders en weldoeners, Centraal Museum Utrecht, t/m 29 november, centraalmuseum.nl


Beeld: (1) Gerard van Honthorst, Portret van landcommandeur Hendrik Casimir I van Nassau, stadhouder van Friesland, 1656 (Centraal Museum Utrecht)