De belangrijkste Duitse literatuurprijs, de Georg Büchner-Preis, gaat dit jaar naar Martin Mosebach. Hij behoort niet tot de schrijvers die onmiddellijk worden genoemd zodra over Duitse literatuur wordt gesproken. Toch heeft de man een omvangrijk oeuvre op zijn naam staan: romans, toneelstukken, draaiboeken, essays.
De jury van deze prijs, die wordt toegekend door de Duitse academie voor taal- en letterkunde in Darmstadt, heeft het in haar rapport over Mosebachs ‘stilistische rijkdom’ en ‘oorspronkelijke vertelkunst’. En wie zijn laatste romans heeft gelezen kan dit oordeel onderschrijven. De 56-jarige auteur bezigt een mooie, beeldende taal en weet met veel gevoel voor sfeer en details een verhaal te vertellen. Zijn taal is dermate verzorgd dat Duitse critici hem soms ouderwets noemen. De auteur lijkt dat niet te deren.
Mosebach, geboren en getogen in Frankfurt, studeerde rechten en na zijn afstuderen in 1979 begon hij te schrijven. Zijn literaire talent werd ontdekt door Golo Mann, de zoon van Thomas Mann. Hij debuteerde in 1983 met Das Bett, een roman die direct grote indruk maakte.
Veel van zijn werk speelt zich af in Frankfurt, de plaats die hem het meest bekend en vertrouwd is. Zo verscheen in 1992 zijn omvangrijke roman Westend, waarin hij de geschiedenis van deze Frankfurtse wijk beschrijft. Over de metropool aan de Main heeft hij eens gezegd dat deze de ‘verderfelijkste en lelijkste stad van Duitsland is, maar in mijn fantasie is het een van de mooiste steden die ik ken’.
Deze ambivalente houding noopt niet tot onvoorwaardelijke trouw aan de geboorteplaats. Mosebach verbleef langere tijd in het buitenland: Italië, Turkije, India. In dat laatste land speelt zich zijn in 2005 verschenen roman Das Beben af, althans het tweede en derde deel. Want deze bijzondere roman is in eerste instantie een gepassioneerde liefdesaffaire, die begint in een Duitse stad en abrupt eindigt als de jaloerse minnaar zich bedrogen waant en halsoverkop naar India vlucht, weg van de bittere realiteit die ontrouw heet.
Het verdringen van de realiteit is een centraal thema in deze indrukwekkende roman. De bedrogen minnaar is een architect, die overal ter wereld oude kloosters en kastelen verandert in luxe hotels. Dat moet ook gebeuren in het koninkrijk Sanchor, dat al lang is opgeheven en opgegaan in de republiek India, maar de koning heeft deze waarheid verdrongen. Hij klampt zich vast aan zijn stoffige rijk, de traditie en de religie. In de oude, verwaarloosde paleizen blijkt de architect uit het moderne Duitsland gevoelig voor de bijzondere uitstraling van deze weliswaar onttroonde, maar toch koninklijke man. Hij raakt zozeer in de ban van het landschap en de Indiase traditie dat hij afziet van zijn bouwplannen.
In deze botsing der culturen houdt de koning moeiteloos stand, althans dat lijkt geruime tijd zo. Tot het moment dat de ontrouwe geliefde uit Duitsland in Sanchor verschijnt. Voor deze vrouw valt de koning en hij wordt zo als het ware ontrouw aan zijn verleden. Het oosterse sprookje en de westerse realiteit paren zich en dat doet het sprookje geen goed. De koning sterft.
De jongste, onlangs verschenen roman van Mosebach speelt zich weer geheel af in Frankfurt. Deze metropool heeft enkele in het oog springende kenmerken. De reiziger die op het centraal station aankomt, ziet eerst de groezelige kant van de stad, een buurt met sekshuizen, kroegjes, eethuizen en goktenten. De mensen die er wonen, zijn vaak van buitenlandse komaf. Wie verder doorloopt staat plotseling voor de glimmende wolkenkrabbers van de grote banken. Maar dit financiële centrum is eens per jaar ook een intellectueel bolwerk, namelijk als alle uitgeverijen, groot en klein, hun waren naar de boekenbeurs brengen. De stad werd in de oorlog zwaar gebombardeerd, maar hier en daar staan nog de grote, statige huizen uit de laatste decennia van de negentiende eeuw.
In Der Mond und das Mädchen heeft Hans, een jonge, net getrouwde bankemployé, in zo’n oud huis een woning gehuurd en provisorisch ingericht. Hij wacht op zijn vrouw Ina, die niet met hem op huwelijksreis is gegaan, maar met haar moeder in Italië vertoeft.
Er is iets mis met dat huis. Het staat in de al eerder beschreven stationswijk en detoneert daar nu. De gedegen, burgerlijke buurt, waarin het huis meer dan honderd jaar geleden werd neergezet, is niet meer. ‘Zonder zelf veranderd te zijn, was het plotseling iets minderwaardigs, armzaligs geworden.’
Hans voelt zich op zijn gemak in het huis en raakt snel bevriend met de bewoners en het multiculturele gezelschap dat ’s avonds, drinkend en keuvelend, verkoeling zoekt op de binnenplaats. Want het Frankfurt dat Mosebach hier in fijne kleuren schildert, beleeft een snikhete zomer.
Maar de uit Italië teruggekeerde Ina, dochter van een even welgestelde als dominante moeder en opgegroeid in het beschermde milieu van de Hamburgse bourgeoisie, kan bij alle liefde voor Hans in dit huis niet aarden. Al op de eerste avond overvalt haar een panische angst als ze in de besmeurde slaapkamer een dode duif ontdekt. Nee, hier heersen niet de haar vertrouwde orde en netheid. Als vervolgens op hallucinerende wijze zaken verdwijnen en weer terugkeren, doemt de vraag op of in dit huis magische krachten schuilen. ‘Dit is het huis van de duivel’, zegt ten slotte een stem en Ina is ervan overtuigd geraakt dat dit de waarheid is.
Dit alles verstoort het prille huwelijksgeluk. Ina en Hans vervreemden van elkaar, waarbij Hans haar ook nog ontrouw wordt. En op een avond – Hans bevindt zich weer in de inmiddels vertrouwde multiculturele ronde op de binnenplaats – grijpt Ina naar een bierfles en slaat krachtig toe. ‘In de betoverde stilte bewoog niemand. Ina stond met gesloten ogen. Ze wachtte. Iets, dat wist ze, zou gebeuren.’
Dit hadden de slotzinnen van de roman kunnen zijn. Maar Mosebach, die deze ogenschijnlijk alledaagse geschiedenis sfeervol vertelt, heeft gekozen voor een harmonieus slot. Hij gunt de lezer een kijkje in de toekomst, waarin burgerlijke conventies een onverwachte hoofdrol spelen. Mosebach is een conservatieve man, maar wel een met een goede pen.