Het moet voor de groot-Nederlandse gedachte een zware slag zijn, maar de taal die aan weerszijden van de grens gesproken wordt groeit uiteen. Al sinds enkele jaren achten de Nederlandse omroepen Vlaamse televisieseries in noordelijker streken niet meer verstaanbaar en ook de VRT is Baantjer en Spangen inmiddels gaan ondertitelen. Waar het polder-Nederlands klinkt, roept de Vlaming steeds vaker: «Ma wa zegde gij nu? Da kanekik nie verstaan zelle!» en de Nederlander riposteert kortweg: «Wat zegt-ie?»
De Vlaamse verzuchting is de titel van een van de opstellen in de bundel Waar gaat het Nederlands naartoe? (Bert Bakker) die werd samengesteld door Jan Stroop, uitvinder van datzelfde polder-Nederlands. Het Nederlandse antwoord staat boven het opstel van Ruud Hendrickx, taaladviseur van de VRT, die bezweert dat de Vlaamse ondertitelingswoede geen wraakneming is voor de schoffering van het Zuid-Nederlands als brabbeldialect. Onderzoek toont aan dat men elkaar werkelijk niet meer begrijpt.
Dat werpt een schaduw op de utopisten die menen dat de mensheid gestaag op weg is naar één taalregime waarin ten slotte iedereen moeiteloos met iedereen zal kunnen communiceren. Kennelijk vallen talen net zo gemakkelijk in brokken uiteen als de mensheid zich onder hun zich steeds breder makende paraplu laat verenigen. Het moet nu eenmaal uit de lengte of uit de breedte komen.
Naarmate zich meer sprekers in een taal verzamelen, raakt die in dezelfde mate verdund, totdat zich binnen dat verwaterde soepje nieuwe klontjes gaan vormen die liefst niet te veel van elkaar willen weten. Na zich decennia lang aan het Noord-Nederlands te hebben gespiegeld, heeft het Vlaams het nu zelfbewust de rug toegekeerd. Nederlanders, van hun kant, hebben zich nooit veel aan de zuidelijke variant gelegen laten liggen.
Die boedelscheiding is niet uniek. Terwijl Europa politiek steeds meer verenigd raakt, valt het linguaal meer en meer uit elkaar. Geen staat zonder regionale emancipatie- of zelfs onafhankelijkheidsbewegingen, die zich vrijwel zonder uitzondering organiseren rond een eigen taal of dialect. Met de nationale staat kon de burger zich nog net identificeren, vooral zolang die één taal sprak, het identificatiekenmerk bij uitstek. Maar een veeltalig Europa is daarvoor te groot. Van de weeromstuit valt de unie uiteen in talloze gevoels gemeenschappen, die vanwege diezelfde identificatie ieder moeten spreken op hun eigen wijze. We zijn in de eerste plaats dat gene wat de buren niet zijn, en dat geldt om te beginnen voor de taal.
Zo zal de Europese en mondiale onverstaanbaarheid in de toekomst waarschijnlijk eerder toe- dan afnemen. Het rampverhaal van de taalecologie, dat elk decennium opnieuw melding maakt van tientallen of zelfs honderden uitgestorven soorten, bereikt vanzelf haar evenwicht zodra ze deze nieuwspraak ernstig gaat nemen. De taaldiversiteit verarmt niet langer, maar verschuift. Ook in de «echte» ecologie is het nooit anders geweest.
Maar uniek is het taalregime wel omdat heel dat systeem wordt overhuifd door een universele taal: het Engels. Dat is althans wat Abram de Swaan vorig jaar in zijn studie Woorden van de wereld hardnekkig volhield. Hij rekende buiten de waard van het verval van iedere taal: niet als moreel bederf maar als de zelfontbinding die haar, als zij te groot wordt, doet uiteenvallen in deeltalen op meer menselijke maat.
Het Engels is daarvan niet uitgezonderd. Zelfs een extreem vermagerde pidgin-variant ten dienste van het internationaal verkeer stuit op zijn grenzen. Reeds in Europa, waar het Frans als taalvehikel grotendeels verdrongen is, tart menige bestuurder iedere verstaanbaarheid. Wie Javier Solana, Europas buitenlands gezicht, in het Engels wil beluisteren, kan het beste eerst wat lessen Spaans nemen. En ook al horen Nederlanders dat niet graag, voor menig landgenoot is het niet anders.
De dwaze roep dat het Nederlands binnen enkele generaties door het Engels zou zijn overvleugeld, klinkt inmiddels dan ook nauwelijks meer. Het polder-Engels dat daaruit zou resulteren, zou als het erop aankwam het slechtste van twee werelden geweest zijn: ongeschikt om ons in uit te drukken en ongeschikt om ons te doen verstaan. Tussen Nederlanders en Vlamingen zal het, na de verloochening van hun gemeenschapstaal, in hun beider varianten van het Engels al helemaal niet lukken.