
Nog steeds, ben ik bang, hebben tegen de kleurrijke kunst van Picasso de veel stillere schilderijen van Mondriaan geen schijn van kans. De verbeelding van de Spanjaard was grenzeloos. Met zijn gulzige manier van werken (de moeiteloze bravoure van zijn hand) kon hij alles maken wat hij bedacht: van schilderijen tot keramiek tot decors voor het theater. Natuurlijk had hij zijn biografie en stijl van leven mee, met vrouwen en kinderen. Stierenvechten kan al lang niet meer, maar bij Picasso is het deel geworden van de romantiek van dat kunstenaarsleven. Wat moet je dan als schuchtere, vrijgezelle Nederlandse schilder die in Amersfoort is geboren.
Toch vind ik Mondriaan de grotere kunstenaar. Het lijkt echter dat Picasso meer durfde. Zijn biografie suggereert dat: alles wat hij maakt, schijnt altijd goed te lukken. Denk bijvoorbeeld aan die sierlijk gedraaide vrouwelijke naakten, een beetje wulps en weelderig. Dat kon hij goed: schilderijen meeslepend in hun behendigheid. Maar wat je ook ziet, is dat hij zich binnen de grenzen van die behendigheid blijft bewegen. Hij blijft bij wat hem goed af gaat: het maken van oogverblindende kunst. Daarom ziet een schilderij van Picasso eruit alsof het makkelijk te maken was en het moeiteloos uit zijn verbeelding rolde. Dat komt doordat hij in wat hij ook deed eigenlijk nooit helemaal tot aan de grens ging. Hij vermeed te komen bij waar het moeilijk werd. Misschien kwam hij er toen hij kleine sculpturen in elkaar begon te knutselen die er daarom zo ontroerend uitzien omdat hij weerstand voelde bij het maken ervan. Het is dat gemak van het moeiteloos maken dat mensen mooi vinden: daaraan kun je zien hoe goed iets is. Nooit heeft Picasso de stap over de grens willen zetten naar de abstracte kunst – daar waar in de twintigste eeuw de kunst echt een andere kant uit ging en nieuw werd.

Daar waar het moeilijk werd, was Mondriaan. Wat daar moest worden losgelaten was juist dat virtuoze schilderen en het terugbrengen naar de wezenlijke eenvoud van lijn en vlak. Toen bleek hoe moeilijk het is (zonder lineaal) een rechte lijn te schilderen die over een langere afstand recht blijft. Dat ging met stugheid. Er zit traditioneel in het schilderen een zwierigheid van lijn die geacht wordt beweging te brengen in het verder stilstaande beeld. Het schilderij zou daardoor levendiger worden. Volgens de abstracte kunstenaars echter was die levendigheid juist een dwaalspoor. Zij zouden het anders doen.
Tot zo ver de inleiding. Ik wil het hebben over Right There, een klein schilderij van Barnett Newman dat, in zijn wonderlijke strakheid, in abstractie nog een stap verder is dan Mondriaan. Het doek is slank en heel bleek blauw. Ik kijk naar een smetteloos veld. Het is zo egaal geschilderd dat we geen sporen zien van de kwast die er overheen gleed. Het zijn dunne lagen olieverf over elkaar zodat het weefsel van het linnen daaronder onzichtbaar is. Je ziet de behoedzame zorgvuldigheid van dat schilderen. Ik voel er toewijding en overgave in. Het ijle blauw is een veld voor wat er dan nog in het schilderij gaat gebeuren. Dat is, links langs de rand, het verschijnen van een blauwe baan, donkerder maar glashelder ultramarijn. Om de rand strak te krijgen, is de precieze kant ervan in het lichte blauw afgedekt met tape. Het donkere blauw was vrij nat toen het werd opgebracht zodat er wat van de kleur onder de tape door gelekt is. Zo lijkt het donkere blauw een beweging in het roerloze lichtblauw. Right There laat een schilderen zien dat minimaal is en terughoudend en een geheimzinnige formulering is van een vlak en de rand ervan. Daarmee begint doorgaans een schilderij. Maar in Reflection of the Big Dipper van Pollock is dat anders. Dat doek is, voornamelijk liggend op de grond, zo met kleuren en slingerende lijnen bewerkt dat het de registratie werd van die bewegingen. Daarna is het opgespannen en aan de wand gehangen – als een doorzichtige wolk die los zweeft van de rand. Intussen is in Newmans schilderij de rand, en de vorm van het doek, de wezenlijke uitdrukking. Dan moet je zo vlak schilderen als hij altijd gedaan heeft. Beide manieren, Pollock en Newman, zijn mooi, maar ze vertegenwoordigen opvattingen die onderling zo verschillend zijn als die van Picasso en Mondriaan.
Beeld: (1) Barnett Newman, Right Here (links), 1954. Olieverf op doek, 127,5 x 89,5 cm; (2) Jackson Pollock, Reflection of the Big Dipper, 1947. Olieverf op doek, 111 x 91,5 cm (foto’s collectie Stedelijk Museum Amsterdam)