Honderd jaar geleden ongeveer verschenen de eerste abstracte schilderijen in de wereld. Die fundamentele gebeurtenis zou eigenlijk wel herdacht mogen worden, maar tegenwoordig moet je daar een held voor hebben – degene namelijk die als eerste iets abstract maakte. Maar of dat nu Malevich of Mondriaan was, of toch Kandinsky, is niet erg duidelijk en eerlijk gezegd kan dat mij ook niet veel schelen. Want behalve om hoe een en ander is begonnen, gaat het meer om, zou ik zeggen, met hoeveel ernst (maar ook vrijheid) een kunstenaar op een ingeslagen weg is doorgegaan. Mondriaan lijkt me de meest vasthoudende. Hij was streng maar tegelijk zo vrij in zijn verbeelding dat hij al die jaren niet is vastgelopen. Malevich liet zich storen door de cultuurpolitiek in de jonge Sovjet-Unie. Eerst was die revolutionair avontuurlijk maar later, onder Stalin, werd de vrije ontplooiing van de kunst steeds meer gecontroleerd. Toch was het iets moois dat Malevich bij de grote ontwikkelingen betrokken wilde blijven, ook al werd zijn werk er wellicht door belemmerd.

Maar daarover wil ik het verder niet hebben. De abstractie is als een nevel van verschillende kanten de kunst binnengekomen – en dat proces is nog steeds niet klaar. Toen ik aandachtig stond te kijken naar een recent schilderij van Jürgen Partenheimer, La Fortune, begon mij op te vallen hoe wonderlijk onbestendig dat werk in elkaar zit. Eerst in het kort: rechtsonder zien we een rare vorm die langs de rand naar boven kruipt en die bestaat uit losse flarden als in een stuk lappendeken. De kleuren zijn behalve bleek wit twee soorten roze en wat oranje. Ze worden door dunne zwarte lijntjes bij elkaar gehouden en daarom, met die vleeskleuren, moet ik denken aan een deel van een soort gestalte. Weet ik veel, het zal wel. Verder is het schilderij diepzwart. In dat donker zweven drie vormen: twee hoekig perspectivische, grijswit, en een derde, iets geler, semi-rond qua vorm. Ze fladderen als vliegers, en zijn driehoekig aan elkaar verbonden door een lijn, als een dunne krijtstreep. De titel verwijst, heb ik begrepen, naar een schilderij dat zo heet, La Fortune uit 1938, van de surrealist Man Ray. Daarin zien we: een donkergroen biljart, met drie ballen, dat van onder uit de beeldrand in de ruimte van de compositie naar voren steekt, als de boeg van een schip. Die ruimte is een kaal landschap met een horizon van blauwe bergen. Daaraan voorbij nog reikt het biljart – in een bleke lucht waarin kleine statige wolken ronddrijven: twee rode, twee blauwe, een grijze en een gele.

Een typische surrealistische fantasie dus. Omdat Partenheimer dezelfde titel gebruikt, moet hij er iets in gezien hebben. Maar ik zie, in zijn schilderij, een raadselachtig wankele compositie: van onvaste vormen (en ook onvaste kleuren) die zich aan elkaar proberen vast te klampen. Dat is zijn spoor. De fragmenten worden met elkaar verbonden door ragfijne, bevende lijntjes, met af en toe kleine puntjes alsof ze daar aan elkaar gestikt zijn. Zo herinneren mij de vormen, in die bleke kleuren, ook aan gescheurde stukken dun papier. Het schilderij zit vol met zulke signalen die uiteindelijk, zoals in veel surrealistische verbeelding, nergens toe leiden en als raadsel blijven hangen. Wij blijven een spannend dwaalspoor volgen.

In de meeste abstracte kunst, waarover ik begonnen ben, blijft er steeds een sterke hang zichtbaar naar een stevig geconstrueerd beeld. Ze wilden de traditionele figuratie loslaten, onze helden, en zo vrijer elke inval kunnen vervolgen. Maar de meeste schilderijen, behalve die van Mirò, zochten toch naar een houvast in een beheerste compositie – zoals bij Mondriaan en later in de geometrische groeperingen van kleuren in het werk van de aarts-abstracte Richard Paul Lohse. Het intieme Rotgruppe zwischen Grün und Dunkelviolett lijkt, met die ordening van negen vierkanten, een overzichtelijk schilderij – en het is radicaal abstract. Het is een werk dat op een of andere manier zichzelf niet kan laten gaan. Daarom citeer ik het hier, met al zijn laconieke hechtheid die het tegendeel is van La Fortune van Partenheimer. In de abstracte kunst is nog veel open. Bijvoorbeeld, zoals in dit schilderij, dat een ondoorgrondelijk wankel beeld is dat toch met langzaam overleg is gemaakt (gepreveld, bijna). De rommeliger vormen van abstracte kunst zijn informeel en expressionistisch van aard. Ook daarin leidt het rumoer van de penseelvoering snel weer tot een stevige vorm die in wezen net zo hecht is als bij Lohse.

Maar Partenheimer houdt als hier in dit donkere en dwalende schilderij een wankele en onvaste vormgeving in beweging en gaande. Dat is bijzonder: de abstracte kunst is nog lang niet voorbij.


PS Een tenstoonstelling van Jürgen Parten­heimer is nog een week te zien bij Galerie Onrust in Amsterdam. Zie ook galerieonrust.nl