Op 13 september 2001 verklaarde Le Monde in een hoofdartikel van Jean-Marie Colombai: ‘Nous sommes tous Américains.’ Twee dagen na de verwoesting van het WTC en de aanval op het Pentagon. Het is een document van spontane en beredeneerde solidariteit. De gemeenschappelijke vijand is het islamistisch terrorisme, en wij Europeanen zijn in de worsteling die zich nu in alle gruwelijkheid heeft geopenbaard onverbrekelijk de bondgenoten van Amerika. Colombai citeerde John F. Kennedy bij zijn bezoek aan Berlijn: ‘Ich bin ein Berliner.’ Zo zijn wij nu Amerikanen, schreef hij.
Stel je voor dat president George W. Bush dit bewijs van verbondenheid op zijn waarde had weten te schatten. Als hij met bondgenootschappelijke steun zich had bepaald tot het verslaan van al-Qaeda, de oplossing van het Israëlisch-Palestijnse conflict, het ontwikkelen van de diplomatieke betrekkingen met Iran, de reconstructie van Afghanistan. Hadden we dan nu in een andere wereld geleefd? Zo'n denkbeeldige geschiedenis zou nog eens moeten worden geschreven.
In de eerste jaren van zijn bewind heeft Bush de grondslag gelegd voor het diepe Europese wantrouwen tegen Amerika. Wie niet voor ons is, is tegen ons, was zijn antwoord op Le Monde en de miljoenen Europeanen die het daarmee eens waren. Daarna heeft hij Afghanistan verwaarloosd en is na een campagne van leugens en geleid door fatale vergissingen aan de democratisering van Irak begonnen. De Fransen die daaraan niet wilden meewerken, werden als bondgenoot afgedankt en door de neoconservatieve media dagelijks overladen met scheldpartijen. Dat is nu allemaal geschiedenis. Maar vergeten? Deze acht jaar Bush zijn daarvoor te ingrijpend voor het bondgenootschap geweest.
Zeker, onder Obama is er een nieuwe wind uit Washington gaan waaien. De Amerikaanse buitenlandse politiek is uit zijn monomane kramp bevrijd. De diplomatie is in ere hersteld. Dat is in Europa als een bevrijding ervaren. Maar hoe betrouwbaar is deze president, niet als persoon maar als leider van zijn regering? Dat is een vraag waarvan het antwoord van beslissende betekenis is voor onze buitenlandse politiek. Want daarin gaat het niet alleen om de misschien diep gevoelde emotionele verbondenheid, maar ook om rationele berekeningen, de waardering van het mogelijk succes van een bepaalde politiek en de bereidheid om daaraan onze steun te geven.
Na vier jaar trouwe bondgenootschappelijke dienstverlening in Afghanistan heeft dit Nederlandse kabinet besloten het voor gezien te houden. Tegen het einde van dit jaar gaan alle Nederlandse militairen naar huis. Waarom? Officieel omdat de Nederlandse politici zich aan de afspraken met hun kiezers willen houden. Nederland heeft zijn contract als leading nation in Uruzgan al een keer met twee jaar verlengd. Nu is de beurt aan een ander land. Dat besluit heeft al tot boosheid in Washington geleid. We werden beknord door Hillary Clinton en Richard Holbrooke. Je zou het in deze verkiezingstijd kunnen beschouwen als een poging tot inmenging in binnenlandse aangelegenheden, maar zo onwelwillend zijn we niet.
Ik heb me hier tegen verlenging verzet, zo lang het op de agenda heeft gestaan, omdat het duidelijk was dat het in de Afghaanse oorlog onze grote bondgenoot voortdurend aan een geloofwaardige strategie heeft ontbroken. Vorig jaar kwam Obama met nieuwe denkbeelden. Eerst vijftienduizend Amerikanen en nog wat soldaten van de bondgenoten erbij, en dan, in 2011 een begin van de ontruiming. Terwijl ik dit schrijf, is het Amerikaanse leger bezig Marjah, een stad van tachtigduizend inwoners, te veroveren. Er verschijnen geen reportages van het front in de media. Worden daar de Taliban verslagen? Wie zal het zeggen. Maar tegelijkertijd worden er verwoestingen aangericht, komen er stromen vluchtelingen. Worden daarmee de hearts and minds van de Afghanen gewonnen? Of is het verzet alleen ‘opgelost’, zoals gebruikelijk, om op andere plaatsen bermbommen te leggen en zelfmoordenaars op pad te sturen? Dat weten we over een half jaar.
Intussen heeft minister van Defensie Robert Gates heel Europa de les gelezen. Hij is bang dat hier een soort pacifisme de kop opsteekt. De Europeanen ‘demilitariseren zichzelf’. Time wijdt deze week zijn omslagverhaal aan het Europa dat op dwaalwegen is. Er wordt een Europese diplomaat geciteerd die het heeft over de ‘inertie’ als het gaat om de nieuwe gevaren die het werelddeel bedreigen.
Dat het hier aan leiderschap ontbreekt, wie zal het tegenspreken. Maar heeft Amerika dat wel? Met een president wiens populariteit binnen een jaar gehalveerd is, tot zijn kruin in binnenlandse problemen verwikkeld is, het hoofd moet bieden aan de groeiende ultrareactionaire Tea Party-beweging? Als in Europa meer en meer wordt getwijfeld aan de Amerikaanse onderneming in Afghanistan, dan komt dat ook doordat na bijna negen jaar van experimentele oorlog we daar niets zijn opgeschoten, integendeel, een sterkere vijand tegenover ons vinden. Onder deze omstandigheden is het van Nederland te veel gevergd in een provincie nog eens voor leading nation te spelen.