Jeanette Winterson, Het powerboek
Vertaald door Maarten Polman Uitg. Contact, 207 blz., 32,90
Ook erg is populaire computertaal. Te vinden in «meeltjes» en chatboxen: «ff melen, how ‘r u, c u». Erg, maar het zijn tenminste nog lettercombinaties. Van een hogere categorie erg is het teruggrijpen naar hiëroglyfen. Hedendaagse Neanderthalers gebruiken het toetsenbord van hun computers om symbolen te creëren als :-), ;-) en :-(. Ze keren hun rug naar de oneindige mogelijkheden die de taal biedt en versimpelen hun wereld. Cultuurpessimisten kunnen er niets anders in zien dan het definitieve teken dat de degeneratie inmiddels astronomische snelheden heeft aangenomen.
Van dezelfde onnozelheid zijn meestal de producten van enthousiastelingen die net kennis hebben gemaakt met internet. De roes van de eerste weken surfen levert zelden iets op. Lang wachten was het niet op de eerste e-mailroman, maar weet iemand nog welke dat was? Even, in de eerste euforie, werd gedacht dat met de nieuwe mogelijkheden van computer en internet de literatuur definitief zou veranderen. Hyperlinks zouden teksten door elkaar laten lopen. Lezers konden voortaan hun eigen boek samenstellen en lezen volgens de rangschikking die zij prefereerden. Onleesbare teksten waren het resultaat.
Het powerboek, het nieuwe boek van Jeanette Winterson, voorspelt aldus weinig goeds. Dat het de structuur van een e-mailcorrespondentie heeft, is al bepaald geen aanbeveling. En omdat we gewend zijn dat alles wat nieuw is direct wordt uitgebuit en tot hip verheven, gaan bovendien alarmbellen rinkelen bij het zien van de Engelse hardcoveruitgave. Op het omslag staat een punt tussen voor- en achternaam van de auteur: Jeanette dot Winterson. De uitgave is bovendien nog eens vormgegeven als een computerhandleiding. Het omslag ziet eruit als het bureaublad van een computer en de hoofdstukken hebben titels als Open Hard Drive, New Document en Search.
De ik-persoon woont in Oost-Londen en is verliefd op een getrouwde vrouw. De twee gaan een e-mailcorrespondentie aan waarin de beminde «freedom for one night» wordt beloofd. «Kleed je uit», schrijft de verteller. «Trek je kleren uit. Trek je lichaam uit. Hang ze op achter de deur. Vanavond kunnen we dieper gaan dan vermomming.» De beminde mag zichzelf vergeten en zal verhalen voorgeschoteld krijgen over geliefden. De moderne, geautomatiseerde wereld blijkt oude thema’s als liefde versus dood en bevrijding van het lichaam nieuwe kracht te geven. Door het schrijven van een e-mailverhaal kruipt de verteller in de huid van het verhalenvertellende meisje Ali, dat een tulpenkelk en twee tulpenbollen voorbindt om zo als man in de zestiende eeuw de eerste tulp van Turkije naar Nederland te brengen. Het verhaaltje is maar kort. Zo half uitgewerkt lijkt het eerder op een potsierlijk aftreksel van waar Winterson in haar eerdere boeken over schreef.
Maar de verhalen gaan al verder. Fragmenten van de grootste liefdesgeschiedenissen vliegen kriskras over de bladzijden. Belangrijker dan hun afzonderlijke zeggingskracht is het feit dat ze bestaan en dat ze ongebreideld kunnen worden aangewend. De computer geeft Winterson in dat nieuwe varianten op het spel met het mannelijke en het vrouwelijke mogelijk zijn. In cyberspace is de gevangenis weg. Vaak spelen er alleen een «jij» en een «ik». Zodra er een «hij» of een «zij» bij komt wordt de boel onduidelijk. Dan zegt ridder Lancelot opeens: «Jouw merg zit in mijn botten. Mijn bloed stroomt in jouw aderen. Jouw pik steekt in mijn kut. Mijn borsten rusten onder jouw jurk.» Nog meer onduidelijkheid ontstaat wanneer in de scènes heen en weer gesprongen wordt van verleden naar tegenwoordige tijd of als de «je» om de paar zinnen verandert in «ze».
Daar hoort natuurlijk een website bij! Op die site (www.jeanettewinterson.com) orakelt Winterson New Age-achtige verhalen die de inhoud van haar boek verbinden met een goede levensopvatting. «In dit leven moet je je eigen held zijn», moedigt Winterson haar lezers aan. «Daarmee bedoel ik dat je alles wat voor jou belangrijk is moet bereiken met behulp van je eigen kracht en op je eigen manier.» Wat je moet doen als je scheel kijkt en daarom geen piloot mag worden staat er helaas niet bij. Hier keert ook de zin terug waarmee het boek opent: «Om ontdekking te vermijden blijf ik op de vlucht. Om voor mijzelf dingen te ontdekken blijf ik op de vlucht.» Wauw, diep man, zou Koos Koets hebben gemompeld.
Het boek telt een aantal suffe stukken. Bijvoorbeeld wanneer de verteller in Capri is en romantisch zwijmelt dat ze geen toerist is omdat ze niet op toeristische plekjes komt. Zo leuk authentiek. Ook is het een tikje irritant wanneer weer een ridderverhaaltje voorbij is gekomen waaruit toch echt niks anders af te leiden valt dan de ietwat platte boodschap: de liefde zal de dood overwinnen, zoals de orakelende verteller in cryptische e-mails aan haar lezeres ook stelt. Met een alwetende verteller konden we nog net leven, mopperde een Engelse recensente (de Engelse pers is Winterson niet bepaald goed gezind), maar dat deze alwetende verteller ook nog eens interactief is gegaan, kon de recensente niet meer aan. Een ander, Jenny Turners, schreef in de London Review of Books dat ze Het powerboek meer dan op een roman of een verhalenbundel vond lijken op «een bundeling van stukjes en beetjes, lekker opgemaakt, gesigneerd, genummerd en gebonden in zelf geknutseld karton en verkocht als het boek van een kunstenaar van een privé-galerie in het West End. Het is een half af verzamelaarsartefact dat op de een of andere manier in de massaverkoop is beland. Het komt er, in feite, bijna op neer dat het helemaal geen boek is.»
Juist! En toch is het een mooi boek. Want Winterson blijft heel mooie zinnen schrijven. Met zinnenprikkelende taal slaagt ze er toch in de lezer te verleiden. Het fragmentarische en het verspringen van de verhalen biedt vervolgens de ruimte om rond de woorden en de zinnen eigen associaties mee te laten wegen. Het blijkt prettig om op een andere manier tegen de tekst aan te kijken dan zoals gebruikelijk met het verwachtingspatroon van de rechttoe-rechtaan-roman in het achterhoofd. Wanneer Winterson naar nieuwere vertelmanieren zoekt, verkiest ze het spelen met sprookjes, net als Peter Verhelst overigens. Ondertussen gebruikt ze metaforen van de nieuwe tijd. Na de vergelijking van het computerscherm met een biechthokje we zien niet of er iemand luistert schrijft Winterson dat tijd iets is wat we downloaden in ons lichaam. Meest belangrijk blijft het verhaal dat onder alle verhalen doorspeelt: dat betreft het gemakkelijke in en uit sprookjes stappen en het aannemen van diverse vermommingen. Daar ontmoet het boek de lezer, die zich net als de hoofdpersonen in de identiteit van de personages wurmt. Zou die dat niet doen, dan zou hij onbeweeglijk vast komen te zitten, want over het verhaal van het mensenleven waarschuwt de schrijfster: «Er is altijd het gevaar van automatisch schrijven. Het gevaar van jezelf naar een einde toe schrijven dat nooit verteld hoeft te worden. Op een bepaald punt krijgt het verhaal vaart. Het overtuigt zichzelf ervan, en doet zijn best jou ervan te overtuigen, dat het einde dat in zicht is het enige mogelijke resultaat is. Er is sprake van een noodlottigheid en een verlies van controle die op een bepaalde manier troostrijk zijn. Dit was jouw schrijfsel, maar nu schrijft het zichzelf.» (Sander Pleij)
Marek van der Jagt, De geschiedenis van mijn kaalheid
Uitg. De Geus, 254 blz., 39,90
«Sindsdien kleeft aan mijn verleden het onschuldige woordje roman. Het is niet meer echt, het is niet meer alleen van mij, het is publiek zoals mijn mama eens was, en net zo afwezig.» Dit is een zin uit de debuutroman van Marek van der Jagt, een in Wenen wonende, jonge Nederlandse schrijver die zijn hoofdhaar verloor op het einde van zijn lange zoektocht naar de «amour fou». Het verleden van de verteller is inderdaad publiek bezit, maar de schrijver allerminst. Die houdt zich schuil in Wenen, laat zich slechts interviewen per e-mail en liet verstek gaan bij de uitreiking van de Anton Wachter-debutantenprijs. Van verschillende kanten is inmiddels met veel overtuiging beweerd dat achter de naam Van der Jagt de schrijver Arnon Grunberg schuilgaat. Een foto van Pessoa, de Portugese schrijver die zijn verhalen onder verscheidene heteroniemen liet verschijnen, siert het omslag van het verzorgd uitgegeven boek.
«Hoe voelt het als jouw leugen de waarheid van de rest van de wereld wordt?» Dit citaat slaat op de belangrijkste daad in het boek, en de leugen over die daad. Maar de zin kan ook gelezen worden als een verwijzing naar de poging van de auteur een fictief personage de schepping van deze roman in de maag te splitsen. De uitgever heeft het op de achterflap geplaatst. Maar «de rest van de wereld» zal de leugen van de schrijver, wie dat ook moge zijn, niet kwalijk nemen, want De geschiedenis van mijn kaalheid is een geslaagde Bildungsroman van een jongen met dezelfde naam als de schrijver. Hij is vergroeid met zijn moeder, een vrouw die inderdaad «publiek» is, die door iedereen wordt begeerd en die zich ook door menigeen laat beminnen. Dit tot jaloezie, onbegrip en ergernis van Marek, die het zichzelf nooit heeft vergeven dat hij faalde in de ogen van zijn moeder, omdat hij geen balletdanser werd zijn moeders grote wens.
Net als Grunber is Van der Jagt meester van de oneliner: «Mama was royaal met geld, maar des te gieriger met liefde.» En over zijn vader: «Als ieder mens een boek was, dan was papa een gebruiksaanwijzing van minstens zeven delen.» Door een opeenvolging van scherpe, korte zinnen waarin Van der Jagt de herhaling niet schuwt, speelt hij effectief op de lach. Bij tijd en wijle heeft De geschiedenis van mijn kaalheid alles van een geraffineerde conference, superieur aan alles wat de nieuwste generatie Nederlandse cabaretiers laat zien. Bepaald humoristisch zijn Mareks reflecties op zijn eigen falen in de zoektocht naar de amour fou, die hij na omzwervingen langs verveelde pubermeisjes uiteindelijk vindt bij een vrouw «wiens lichaam een ruïne is».
Als bezwaar tegen de roman kan slechts worden aangevoerd dat de ontroering uitblijft, ook wanneer een verhaalwending er nadrukkelijk om vraagt. Hoe treurig de geestelijke afwezigheid van zijn immer overspelige moeder ook is, omdat Marek zichzelf niet serieus neemt en zijn verhaal er steeds op is gericht de lach in de lucht te houden, is het moeilijk om, bijvoorbeeld, zijn verwarde gevoelens over de tragische afloop van zijn moeders leven serieus te nemen. (Pieter van Os)
Tim Lott, De leugenmakelaar
Vertaald door Ton Heuvelmans, Uitg. Bert Bakker, 279 blz., 38,50
Frankie Blue is een dertigjarige Londense makelaar die er geen moeite mee heeft om de werkelijkheid mooier te maken hij moet tenslotte huizen aan de klant slijten. Hij houdt van zijn vak en is een meester geworden in de veeleisende kunst van het liegen en bedriegen. Hij is niet ontevreden over zijn soepel lopende carrière, zijn vele seksuele escapades en de vrienden met wie hij avonden doorbrengt en die beheerst worden door voetbal, drank en coke. Frankie heeft heel goed door dat zij in feite allemaal iets mankeren. Colin is een lieve maar achtergebleven jongen; onder het zelfverzekerde laagje is Nodge niet degene die hij voorwendt te zijn; en Tony’s act als proleterige Italiaanse kapper vindt allang niemand meer geestig. Toch kan hij zich zijn leven niet zonder hen voorstellen. Met hen deelt hij een volkse achtergrond, de behoefte om lol te trappen en op jacht te gaan naar opwindende tieten en billen, en vooral de gemeenschappelijke herinneringen aan een kindertijd die ze gevormd heeft tot wie zij zijn.
In de broeierig-stoere sfeer van de jon gens jaren hebben de vier vrienden de rituelen doorlopen naar een volwassenheid die zij geen van allen wensen of aankunnen. Maar wanneer Frankie Veronica ontmoet, een stijlvolle patholoog-anatoom die een appartement zoekt en niet erg onder de indruk is van de mensen met wie hij zich omringt, beseft hij dat er een einde gaat komen aan de groepsjacht op willige meisjes en de avondjes voetbal en bier. De veiligheid van de jongensvriendschappen zal verruild moeten worden voor die van het huwelijk, het vrije leven dreigt plaats te maken voor de eeuwige mannelijke nachtmerrie: de onderwerping aan de eisen van het gezinsleven, de muren die op je af komen, de ontevreden kibbelende vrouw, de schreeuwende baby’s.
Na een mislukte poging om zich van Veronica los te maken ontdekt Frankie dat zijn verleden hem niet langer als een warme deken kan beschermen tegen de gevaren van het leven. Terwijl hij op zoek ging naar zichzelf zijn de vrienden uit elkaar gegroeid. Colin is een onnozele reli-freak geworden, Nodge blijkt homoseksueel te zijn en Tony laat zich eindelijk in al zijn agressieve stompzinnigheid zien. De vrijheid die zo belangrijk leek was slechts «een kutstukje tussen je jeugd en je trouwen». Wanneer Frankie tegen Veronica zegt dat hij van haar houdt, beseft hij dat hij eindelijk en voor het eerst de waarheid spreekt.
White City Blue, dat onder de geheel nietszeggende naam De leugenmakelaar werd vertaald, is met vaart geschreven en leest als een spannend jongensboek, zij het wel dat de jongens al in de dertig zijn. De herinneringen aan de jongensjaren worden door Tim Lott op ontroerende wijze beschreven, en de vier vrienden ontstijgen de vage status die veel romanpersonages beschoren is. Hoewel zij niet eens echt sympathiek zijn en zeker niet interessant of bijzonder, blijven zij de lezer tot de laatste pagina boeien dankzij hun kleine eigenaardigheden, hun angsten en dromen, die door de schrijver ironisch en liefdevol zijn opgetekend. (Solange Leibovici)
Liz Jensen, De papiervreter
Uitg. Bert Bakker, 269 blz., 35,50
Op het voormalige cruiseschip, nu gevangenenschip de Zeeheld, bevindt zich Harvey Nash, computerdeskundige en witteboordencrimineel, die ook wordt beschuldigd van landverraad en terrorisme. Hij blijkt het slachtoffer te zijn van een grote ecozwendel die op zijn geboorte-eiland Atlantica door wat machthebbers op touw is gezet. Ten slotte wordt die zwendel ontmaskerd en valt Harvey in de armen van zijn geliefde Hannah, die eerst tot de vijand behoorde maar naar het kamp van de goeien is overgelopen. Zo ziet het er allemaal uit in dit enigszins onrustig vertelde boek, al vertel ik het hier veel rechtlijniger dan Liz Jensen het doet. Ze neemt de tijd ons een kijkje in de toekomst te geven, waar democratie niets meer is dan een klantgerichte manier van opereren, waar het klonen van mensen de normaalste zaak van de wereld is en waar seksualiteit tot een vorm van onderhandeling en uitverkoop is geworden.
Haar boek stoeit wat met de clichés van de toekomstroman maar maakt hieruit niet een duidelijke keuze. Wil ze een liefdesgeschiedenis vertellen of een dreigend toekomstbeeld schetsen? Misschien allebei, maar het is niet duidelijk waar de nadruk ligt, en dit verzwakt de roman op beide terreinen. Haar beeld van de toekomst is sterk geënt op dat van Huxley in Brave New World, ook bij haar sterke ontpersoonlijking, de-individualisering en overmatige technologie, maar ze slaagt er niet in dit beeld echt scherp op ons netvlies te krijgen. Het lijkt of Jensen niets ernstig neemt, of ze de bordkartonnen wereld die ze oproept zo grotesk mogelijk heeft gemaakt zodat wij er afstand van kunnen nemen, maar hierdoor kwam ook mijn geloof in de opzet onder druk te staan.
De liefdesgeschiedenis tussen Harvey en Hannah heeft wel wat weg van die uit 1984 van George Orwell, ook bij Jensen dus liefde tegen alle verdrukking in, maar Orwell maakte er een verbluffend sterke verhaallijn van, die geloofwaardig is opgenomen in de hele opzet van zijn boek. Jensen maakt er een Bouquetreeksliefde van, twee mensen met een handicap vallen voor elkaar, ze doen het met elkaar en krijgen elkaar. Deze liefde wordt echter in dit boek niet ingezet als de grote metafoor van menselijke overlevingskunst, zoals Orwell dat bedoelde. Jensen heeft geen poging gedaan hoge ogen te gooien, ze wilde het werk van Orwell en Huxley niet overtreffen, ze wilde geen dwingend en huiveringwekkend toekomstbeeld schetsen. Ze gebruikte een paar ingrediënten van de grote toekomstromans om daarmee een weinig pittige hutspot in elkaar te zetten. (Kees ’t Hart)