Soms duurt het even voordat een boek je voor zich inneemt. Waar dat aan ligt? In het geval van de debuutroman van Kees Jaap Klijn heeft het met de schrijfstijl te maken. Het drama wordt onmiddellijk neergezet, je wordt niet in het ongewisse gelaten over wie er aan het woord is en waarom, zelfs is er sprake van plaatsen als New York! St. Louis! kortom, de lezer wordt behendig de roman in geloodst.
Maar die zinnetjes! Aanvankelijk lijkt het alsof je een cursus Nederlandse taal hebt opengeslagen. «Mijn broer zegt al de hele reis niets. Ook in het vliegtuig zei hij niets.» De achterflap rept van een «mooie glasheldere stijl». Inderdaad, glashelder. Maar mooi? Na een bladzijde of twintig werpt het consequente staccato echter zijn vruchten af, en raakt de lezer, deze lezer in elk geval, gehypnotiseerd. Weliswaar werd het me op bladzijde 87 weer even teveel «We lopen verder. Steeds meer autos passeren ons. Bijna allemaal toeteren ze wanneer ze ons inhalen. We komen bij een brug. Een erg lange brug. Als we naar beneden kijken zien we een weg. De indiaan gooit een leeg bierblikje naar beneden. Vreemde man. Uiteindelijk komen we aan op een parkeerplaats.» maar al met al kreeg ik oog voor de func tionaliteit van de stijl, en zelfs soms voor de schoonheid ervan.
De schrijfstijl maakt van de debuutroman van Kees Jaap Klijn, Mijn broer, uiteindelijk een bijzonder ingetogen boek. Wat op het eerste gezicht onbeholpen is, een beetje kinderlijk, is bij nader inzien raffinement. In ultrakorte zinne tjes wordt een vader-zoonconflict geschetst. Man vertrekt met beide zoons naar Amerika, het land van de mogelijkheden. Moeder is dood en begraven, tijd om iets nieuws aan te pakken.
Alleen, de zonen willen niet. Met name de oudste gaat de strijd aan met de vader en probeert zijn broer hierin mee te trekken. Het conflict spitst zich toe op de beide broers. De zinnetjes blijven kort, maar het drama wordt groter en groter, totdat Mijn broer op een onnadrukkelijke manier over kwesties van leven en dood blijkt te gaan: loyaliteit, verraad, verzet, overgave.
De roman zou mooi lesmateriaal vormen op een schrijversvakschool. Opdracht: beschrijf het uiterlijk van beide broers. En welke leeftijd heeft de verteller? Waaraan is de moeder gestorven? Bij alle rechttoe-rechtaan-heid speelt het drama van Mijn broer zich namelijk in een totaal luchtledig universum af. Goed, er was eerst Nederland, en nu is er een tocht die via de staat New York naar Nebraska voert. De vader neemt een pannenkoekenrestaurant over en gooit als eerste daad de pannenkoeken van de menukaart. Iedere reminiscentie aan het vaderland moet worden uitgeroeid. De Amerikaanse vlag wappert, vader heeft een buste van George Washington op zijn kamer, het koren reikt tot waar je kunt kijken. Realistischer kan het allemaal niet. Tegelijkertijd krijgt de lezer details en dialogen voorgeschoteld die de sfeer bijna surrealistisch maken.
Voorbeeld:
«Ik denk aan moeder. Op de een of andere wijze mis ik haar erg, hoewel ik niet goed weet waarom. Dit lijkt me het ogenblik om mijn gevoelens voor haar met mijn broer te bespreken. Ik hoor iemand de trap aflopen, waarschijnlijk vader. Ik zou meer willen weten over de omgang tussen man en vrouw, zeg ik. Volgens mij is dat heel moeilijk. Alle verhoudingen tussen mensen zijn moeilijk, antwoordt mijn broer. Je komt jezelf tegen, zeggen ze. Hij lacht smalend. Maar je kan er natuurlijk beter voor zorgen dat zij jou tegenkomen.»
De broer spreidt een primitieve dwarsheid ten toon die van hem een James Dean-achtige figuur maakt. Een desperado, een kamikaze piloot. Ook de strijd die hij voert, wordt steeds meer een strijd met zijn eigen demonen. De kracht van Mijn broer is dat dit gevecht wordt gadegeslagen door iemand die in wezen onschuldig is. Iemand die alles accepteert wat op zijn pad komt, die het grootste uitschot met onbevangenheid tegemoet treedt, en klaarkomt in het eerste meisje dat voor hem haar benen spreidt. «Dus je hoeft nergens in het bijzonder heen? vraagt de vrouw. Nee, antwoord ik. Ik weet niet waar mijn broer is. Hij kan overal zijn. Daarom wil ik overal in het bijzonder naartoe. O ja, je broer, dat is waar ook. Een beetje vergeetachtig is zij wel, maar vrouwen hebben ook veel aan hun hoofd.»
De simpel getoonzette observaties van deze naam- en leeftijdloze verteller zijn volkomen geloofwaardig, en toch op het idiote af. Zijn naïeve toon zet zelfs de dramatische ontknoping in een feeëriek licht. De broers zeggen samen een gebedje op voor onze koningin, als bewijs van Nederlands staatsburgerschap. «Tien minuten is lang genoeg om te laten zien dat je om elkaar geeft.» De korte zinnetjes hebben ongemerkt het drama op een hoger plan gebracht.