Het jaar is 1971. Clint Eastwood maakt twee films: de briljante thriller over jazz en seks Play Misty for Me, zijn debuut als regisseur, en Dirty Harry van Don Siegel, waarin hij gestalte geeft aan het iconische personage van grimmige wreker. De contouren hiervan bepalen tot op de dag van vandaag zijn beeld, nu in de anachronistische vorm van Korea-veteraan Walt Kowalski, die in Eastwoods nieuwste, Gran Torino, op zoek gaat naar verlossing in de moderne wereld. Het bouwjaar van de auto uit de titel is 1972.
Het was niet de bedoeling Gran Torino op deze plaats te recenseren. De afgelopen jaren heb ik vaak, misschien te vaak, hier en elders in het blad geschreven over Eastwood en zijn films. Recent nog behandelde ik Changeling, een period piece bestaande uit elementen uit verscheidene genres waarvoor Angelina Jolie een Oscar-nominatie kreeg. Uitstekend gespeeld en geregisseerd. Maar ik mis iets, ik mis Eastwood.
Gran Torino is Eastwoods laatste film als acteur, en het is zijn beste film als acteur. Eastwood als de oude rot Kowalski raakt me ergens diep. En dat is onverwacht. Het is een verstommende prestatie, een mix van talent, oude Hollywood-stijl, en meer dan vijftig jaar aan iconografie. Dat gezicht, ik ken ieder trekje, ieder lijntje. En die stem… het enige wat ik durf te zeggen is: Eastwood zingt aan het einde van de film een paar regels van een melancholiek jazzlied, geschreven door hemzelf, Jamie Cullum en Kyle Eastwood, zijn zoon. En als Eastwood zingt… dat is afscheid nemen, en het is onuitsprekelijk mooi. Het lied is Gran Torino.
De film gaat over leven en dood, integriteit en goed burgerschap, en nostalgie en schoonheid. En verlies. Maar bovenal over schuld en boete. Walt is een knorrige racist, een mislukte vader die na de dood van zijn vrouw blijft wonen in een vervallen woonbuurt in Detroit. Zijn leven lang werkte Walt voor Ford. Nu hekelt hij zijn zoon, een papzak die een Japanner rijdt. Bovendien zijn zijn buren ‘gooks’, de racistische term die Walt met opzet blijft gebruiken voor zijn Zuidoost-Aziatische buren, leden van de Hmong-bevolkingsgroep. Wanneer een plaatselijke bende de buurjongen, een tiener genaamd Thao, onder druk zet om toe te treden tot het bendeleven, komt Walt oog in oog te staan met demonen uit zijn eigen verleden. Om zichzelf te bewijzen, moet Thao proberen Walts kostbaarste bezit, een Gran Torino, te stelen. Walt, met zijn oude legergeweer paraat, betrapt de jongen op heterdaad.
Eastwood neemt uitgebreid de tijd om verhaal en personages in een tergend laag tempo te ontwikkelen, ook al gaat dat ten koste van dramatische intensiteit. Zijn durf is verbijsterend. Waarom niet? Hij is Clint. En hij krijgt gelijk: Gran Torino is een film die je overrompelt zonder dat je het door hebt, een simpel verhaal verteld op de maat van een jazzritme, pijnlijk langzaam brandend, met een sluimerende kracht die terug te vinden is in Eastwoods lichaam, in de wijze waarop hij beweegt: gracieus, poëtisch, met de constant aanwezige mogelijkheid van geweld.
Was Eastwood ooit de personificatie van de ruwe landschappen van de Amerikaanse en Europese western, in Gran Torino fuseert hij met de urbane omgeving van de multiculturele samenleving. Het is een politieke film, maar dat is een ander verhaal, voor de tweede en derde keer zien.
Nu, Eastwoods afscheid. ‘So tenderly your story is/ nothing more than what you see/ or what you’ve done or will become/ standing strong do you belong/ in your skin; just wondering/ gentle now the tender breeze blows/ whispers through my Gran Torino.’
Te zien vanaf 12 maart