
Al vroeg in de nieuwe roman van Marjolijn van Heemstra heeft Marjolijn van Heemstra een gesprek met haar vriend over hoe ze hun toekomstige kind moeten noemen. Ze is zwanger en heeft, zoals de hoofdstuktitel vermeldt, dan nog 27 weken te gaan. Haar vriend zegt dat een naam uiteindelijk altijd past omdat een naam net als een leren schoen zich naar de voet vormt. Marjolijn zegt dat het andersom werkt: ‘Je groeit als mens naar je naam toe. De naam is de voet.’
Of Marjolijn, het personage, ook helemaal samenvalt met Van Heemstra, écrivaine, is de vraag. We lezen hier een roman tenslotte. Wat de auteur met het personage in ieder geval gemeen heeft is een legendarische verre oom, de ‘bommenneef’ zoals hij door familie werd genoemd. Deze oom heette Frans Julius Johan, was in de oorlog verzetsman, en liet op 5 december 1946 bij een collaborateur een bom bezorgen. Bij wijze van Sinterklaascadeau. Surprise! Sint zat te denken/ wat hij u kon schenken/ Sint wist het niet/ ik wel: dynamiet! (Of er een gedichtje bij zat wordt niet vermeld, maar dit lijkt me een voorzetje.) Zoveel jaar later verstuurde deze oom vanaf zijn sterfbed nog een pakje, aan Marjolijns oma. Het was zijn ring, een erfstuk, met de mededeling dat deze ring geschonken moest worden aan het eerste kind in de familie dat zijn naam droeg.
En dus zegt Marjolijn met een zekerheid die ook haar zelf verrast dat ze hun kind naar Frans Julius Johan moeten vernoemen. Horen we niet maandenlang te twijfelen over een naam, zegt haar vriend, laat staan over drie voornamen?
Het doorgeven van de naam is een mooi beginpunt voor de vraag die Van Heemstra in En we noemen hem speels, soms achteloos, soms oppervlakkig, soms heel precies en treffend, onderzoekt – namelijk hoe de geschiedenis echoot in de toekomst. Het is niet zo dat ze grote essayerende antwoorden op die vraag formuleert, verwacht geen filosofische vergezichten of zware gedachten over het gewicht van de geschiedenis, maar eerder een montere, speelse, soms wat oppervlakkige, soms heel treffende case study. De geschiedenis van bommenneef wordt doorgegeven uit goede bedoelingen, uit het verlangen een leuk verhaal te kunnen vertellen op borrels en verjaardagen, en uit de behoefte een positieve draai te geven aan het leven van oom Frans, die in de oorlog zijn finest hour beleefde en daarna een beetje een zielige oude rancuneuze man werd.
Maar Van Heemstra laat ook zien dat de geschiedenis wordt doorgegeven uit luiheid; als Marjolijn in haar familie begint rond te vragen over de bommenneef (ze moet toch iets meer weten over de naamgever van haar zoon, niet waar?) blijkt al snel dat niemand echt weet wat hij precies heeft uitgespookt. En dus trekt ze, met steeds boller wordende buik, de archieven in. Al snel wordt de mythe op allerlei manieren ontkracht. Allereerst blijkt dat het maar de vraag is of de gedode collaborateur echt een collaborateur was. Hij zou Engelandvaarders hebben verraden, hij zou allerlei handel hebben bedreven met de bezetter. Maar vaststaand bewijsmateriaal is er niet. Geïrriteerd geeft ze de doos met archiefstukken terug aan de archivaris. De doos is incompleet, zegt ze.
‘Onmogelijk.’
‘De helft van het verhaal zit er niet in.’
‘Er zitten geen verhalen in die dozen, er zitten papieren in.’
Dat is natuurlijk de crux waar Marjolijn tegenaan loopt: geschiedenis wordt vaak gepresenteerd als een afgerond verhaal, met duidelijke oorzaken en gevolgen, terwijl de geschiedenis net als het heden niets meer is dan een verzameling aanmodderende mensen, die ook allemaal niet precies wisten hoe de zaken zouden aflopen. De bommenneef had misschien een idee over de collaborateur en stuurde zijn bom. In zijn verhaal was hij de held die rechtvaardigheid bracht. Vanuit de archieven leert Marjolijn wat de bommenneef niet wist, of niet wilde weten, namelijk dat het gezin thuis was op pakjesavond, vader, moeder, dochter met kind en de dienstmeid. Met zijn allen bogen ze zich over het onverwachte cadeautje. Vader, moeder en dienstmeid overleefden het niet, Marjolijn treft het klinische en daardoor nog gruwelijker rapport van de lijkschouwer: niet alleen de vermeende collaborateur ging eraan, ook zijn vrouw en de dienstmeid, zeventien jaar oud.
Dit is niet de clou van het boek – Marjolijn gaat door met zoeken, omdat ze wil weten wie haar oom, als hij niet de nobele held uit de familiemythe was, dan wel was. Tegelijkertijd ontstaat er een tweede verhaal in het boek, namelijk die van de zwangerschap. De hoofdstuktitels tellen af, de complicaties nemen toe. Behalve de vraag of ze het kind naar de bommenneef moet vernoemen maken de twee verhalen niet echt contact met elkaar, en toch krijgt het boek er een extra lading door. Het tweede verhaal geeft haar onderzoek een deadline, en misschien zet het ook een deur open naar de centrale thematiek: het leven gaat door, rommelig en al, en alles wat te veel op een mooi afgerond verhaal lijkt, is in feite weinig meer dan toevalligheid.