
‘Als u dit leest, ben ik dood.’ Pakkende eerste zin van Jean-Marc van Tols uitvoerige historische debuutroman. Aan het woord is een fictionele versie van Cornelis Musch (1593-1650), van 1628 tot aan zijn dood berucht griffier van de Staten-Generaal der Nederlanden. Musch schetst in schrille woorden zijn leven, werken, complotten en boefachtige streken. Hij geeft zijn perfide versie van de gebeurtenissen. Wat een ploert is dit! Corrupt ambtenaar, dief, verkrachter, verrader, noem het maar op, hij serveert het allemaal arrogant en uitvoerig uit, tot aan zijn dood toe. Johan de Witt (1625-1672) vertolkt een belangrijke bijrol, hij is in de roman het deugdzame tegenwicht van de ploert Musch.
Van Tol kroop in de huid van deze jonge en talentvolle advocaat en wiskundige en laat zien hoe hij in de rumoerige tijden van het stadhouderschap van Willem II (1626-1650) overeind blijft te midden van de politieke twisten die de Nederlanden destijds teisterden. We lezen een paar van zijn (echte!) brieven, volgen hem bij bezoeken aan zijn gevangen genomen vader in Slot Loevestein, tijdens gesprekken met zijn broer en tijdens overpeinzingen over de keuzes waar hij voor komt te staan. Musch is de schurk van dit hybride boek, Johan de Witt de held. Maar er zijn meer stemmen. Van Tol werkte met inkijkjes in ‘geheime dagboeken’ van historische figuren, en ook met citaten uit een berijmde authentieke autobiografie van dichter en raadspensionaris Jacob Cats, die in de roman een belangrijke rol speelt: zijn dochter was met Musch getrouwd.
In hoofdzaak allemaal echt gebeurd dus, dat is het uitgangspunt van deze roman. Van Tol vroeg zich af of en hoe we ons de feitelijke lijnen, gebeurtenissen en verhoudingen van die tijd nog voor kunnen stellen. Kunnen we er nog een emotionele vinger achter krijgen? Beelden oproepen? Historisch verlangen ensceneren? En als beslissende vraag: is het de moeite waard ons ermee bezig te houden? Hij slaagde erin een bewonderenswaardig heldere samenvatting te geven van de politieke verhoudingen in die tijd. Het is duidelijk dat hij zich met veel plezier in archieven stortte en veel, steeds meer, gegevens boven tafel kreeg, het dijt maar uit, je ziet hem er bijna in verdwijnen. Hoe zat het allemaal in elkaar? Wie trokken aan de touwtjes, hoe werkte de macht en de geldverdeling, waar kregen ze allemaal de zenuwen van en wie moeten we achteraf de schuld geven?
Het is tamelijk bizar om over de keiharde staatsgreep van Willem II uit 1650 te lezen, die met een groot leger naar Amsterdam trok, bestuurders uit het hele land gevangen nam of uit hun functies onthief en er nog mee weg kwam ook. Men legde zich er gewoon bij neer, ja, ook Johan de Witt, als er maar geen bloedvergieten van kwam en dat gebeurde ook niet. Toen nog niet. Revolutie op z’n Nederlands. Je zou verwachten dat Van Tol hier enige ironische tegengeluiden zou laten klinken maar hij houdt het opvallend feitelijk.
Echt gebeurd is geen excuus. Dit adagium van Gerard Reve speelde bij mij op de achtergrond een steeds grotere rol. Van Tols roman blijft te veel vastzitten binnen het keurslijf van de geschiedschrijving. Hij nam zich voor zo weinig mogelijk van de gebeurtenissen af te wijken en zijn figuren zo veel mogelijk binnen de context van hun historisch optreden, zoals we dat nu achteraf kennen, te laten functioneren. Dit betekende dat zijn helden en antihelden voortdurend opereren in een bordkartonnen theater van de geschiedenis waarbinnen weinig ruimte is voor literaire verbeeldingskracht. Hij wilde koste wat het kost de juiste feiten op een juiste rij krijgen. Gesprekken zijn in deze roman steeds gekunstelde weergaven en samenvattingen van historisch onderzoek, de personages erin spreken met elkaar als historische figuren die de achteraf vastgestelde geschiedschrijving nog eens dunnetjes overdoen. Het zijn sprekende historische traktaten. Dit werkt verlammend.
Het heeft uiteraard te maken met de opzet van de roman. Van Tol opereerde met bestaande ‘grote’ historische en belangwekkende figuren waarover veel bekend is en hij wilde geen loopje met de ‘feiten’ nemen. Hij gunde ze hun historisch achteraf vastgelegde positie, maar dit uitgangspunt beperkte zijn creatieve ruimte en hij slaagde er niet in daarvoor iets in de plaats te stellen. Pakkende psychologie of intense beschouwingen, zoals Hilary Mantel dat deed in Wolf Hall (2009), haar schitterende roman over Thomas Cromwell. Van Tol verwerkte wel af en toe enige couleur locale maar daar ligt duidelijk niet zijn kracht, hij gunde zich er geen tijd en ruimte voor.
Hier komt nog bij dat de stijl van deze roman te veel blijft steken in een directe vertellermodus, zonder enige stilistische kraak of smaak. De stijl van het historische jongensboek uit het begin van de twintigste eeuw. Waarin meisjes ‘een heldere oogopslag’ hebben, personages hun ‘gezicht in de plooi houden’ en Johan de Witt nog niet wil denken aan trouwen omdat ‘hij (te veel) geniet van zijn vrijheid’. De roman staat er vol van. ‘Vader De Witt neemt plechtstatig zijn hoed af.’ ‘Maria kan een snik niet onderdrukken. Ze dept haar tranen met haar zakdoek.’ ‘De soldaten waren zichtbaar opgelucht dat de situatie zonder bloedvergieten tot een goed einde was gekomen.’ ‘Cornelis mag zichzelf gelukkig prijzen met deze vrouw, denkt hij. Wat een rustige en intelligente vrouw, krachtig en evenwichtig. Ze zal Cornelis goed kunnen steunen.’ Van Tol raakte verstrikt in zijn evident historisch enthousiasme, zijn literaire inventiviteit en verlangen bleven daarbij ver achter.