Ook veertien jaar na zijn dood laat Boudewijn Büch niemand onberoerd. Bij het verschijnen van de biografie Boud door Eva Rovers blijken er nog altijd twee kampen te zijn. Sommigen vinden hem een oplichter, een bedrieger van het type Diederik Stapel. Zo haalde Max Pam in de Volkskrant woedend uit naar deze ‘Weinreb in het klein’, een ‘charlatan’ die geen biografie zou verdienen.

Aan de andere kant klinken juist de bewonderende stemmen als die van Frits Barend, die het bij De wereld draait door voor hem opnam – Boudewijn had van zijn leven een kunstwerk gemaakt – en juist weer woest was op een oude Vara-documentaire door Coen Verbraak, die Büch te eenzijdig als een ontmaskerde leugenaar zou hebben geportretteerd.

Het goede van Eva Rovers is dat zij, alhoewel ze de biografie schreef in opdracht van een Büch-vriendengroep met Frits Barend als aanvoerder, niet al te expliciet stelling neemt in deze slangenkuil. Ze beschrijft het ‘fenomeen’ Boudewijn Büch zo nauwgezet mogelijk, aan de hand van zo veel mogelijk beschikbare bronnen en interviews met mensen uit zijn omgeving, zonder dat er een moreel oordeel of een psychologische analyse tussen komt te staan. Haar boek is niet bedoeld als rehabilitatie, noch als beschuldiging.

Zoek het zelf maar uit, kun je dan cynisch tegenwerpen. Maar Rovers’ terughoudendheid maakt juist dat Büchs wereld, in alle tegenstrijdigheden, scherper en sprekender naar voren treedt. Neem de grootste fictie die hij rond zichzelf creëerde: een zoontje dat als kleuter aan een hersentumor zou zijn gestorven. Niet waar, maar Rovers laat zien hoe dit gegeven wel degelijk wortelde in de realiteit, en hoe hij zichzelf en zijn omgeving stapje voor stapje in een leugenwirwar zonder uitweg werkte.

Er wás inderdaad een relatie met een vroegere lerares. Zij kreeg, in Den Haag, een kind dat ze Boudewijn Iskander noemde en ze schreef Büch: ‘Hij is ook een beetje van jou.’ Die opmerking ontploft in zijn fantasie: hij beschouwt hem als zijn eigen kind, pronkt met zijn foto bij vrienden. In zijn dagboek schrijft hij na de geboorte: ‘Ik woon verkleind in Den Haag. (…) Iedere gelijkenis berust op toeval. Dan noem ik toeval echt. En echt is voortaan een vergissing. Een kunstenaar maakt van onzin twee keer onzin. Verdubbeling.’

Deze dagboekaantekeningen, waar Rovers als eerste toegang toe kreeg, zijn soms verhelderend, zoals het bovenstaande citaat, dat je zelfs als een poëticaal program kunt opvatten dat Büch later consequent is gaan uitwerken. Maar soms maken ze de verwarring alleen maar groter, zoals wanneer hij in zijn dagboek de zogenaamde dood en crematie van het zoontje met een paar woordjes afdoet. Een geheugensteuntje voor zijn grote leugenkathedraal? Een mystificatie voor latere biografen?

Hoe nu precies in zijn hoofd de vonk is overgesprongen van de schijnbaar speelse fantasie (‘hij is ook een beetje van mij’) naar die gruwelijke fictie wordt, ook in deze biografie, uiteindelijk niet opgelost, maar we komen er wel heel dichtbij. Door de gesprekken, dagboeken en brieven zien we het gebeuren: zijn affaire met Bernadette strandt en hij kan niet verkroppen dat ze bij haar man wil blijven. Daarom verzint hij, in een dramatische schreeuw om aandacht, dat het kind ernstig ziek is. Alles om de liefde van zijn ex-vriendin terug te winnen.

Het is niet zo dat Rovers alleen maar de puzzelstukken aanreikt en wij die zelf in elkaar moeten zetten, ze rangschikt ze zodanig dat je het beeld onmiddellijk zelf kunt invullen – invóelen is juister, want je kunt bij dit boek moeilijk onbewogen blijven – en de biografe plakt ze soms toch aan elkaar met interpretatieve lijm. Zo leest ze in het drama met Bernadette een variant op Goethe’s Werther, of ze neemt aan dat Büch zijn leven naar dat model verliteratuurde: ‘Hij gebruikte Boudewijntje op die manier als een Werther by proxy door niet zelf, maar zijn zoontje te laten sterven als laatste redmiddel om het hart van Bernadette.’

Büch leefde, via een omweg, alsnog het tragische kunstenaarschap dat hij aanvankelijk vooral veinsde

Dat is een literaire interpretatie, die naar mijn smaak iets meer bewuste constructie van Büchs kant suggereert dan vermoedelijk het geval was. Natuurlijk, hij vermengde fictie en waarheid en modelleerde daarbij naar zijn grote helden als Goethe, maar in dit geval had de biografe nu juist – dankzij haar terughoudendheid – zo schitterend en hartverscheurend laten zien hoe die hele fatale mythe in een panische, irrationele storm tot stand is gekomen. Als die gelijkenis met Goethe al opgaat, dan is die in dit geval onbewust en instinctief ontstaan.

‘Als een modern monster van Frankenstein keerde zijn eigen creatie zich tegen hem’, schrijft Rovers. ‘Voortaan stond er tussen hem en de wereld een verzonnen zoontje. Zijn leven lang zou hij dat verhaal stug in stand moeten houden en daarmee de zo beklaagde eenzaamheid. Hij was bereid die prijs te betalen, want nog meer dan de eenzaamheid vreesde hij wat er zou gebeuren als zijn harnas van verhalen zou wegvallen.’

Dat harnas bestaat uit allerlei verhalen: hij zou joods zijn, homoseksueel, pedoseksueel, zijn vader zou een Pool zijn die in de oorlog zijn eigen geboorteplaats had moeten bombarderen, hij zou als kind in een psychiatrische inrichting hebben gezeten, zijn vader had zelfmoord gepleegd en miljoenen nagelaten, hij zou twee universitaire titels hebben… Steeds is het patroon hetzelfde als bij het dode zoontje: in de kern wás er inderdaad een relatie met de werkelijkheid – hij had als kind op de intensive care gelegen en was daarna in een sanatorium opgenomen, zijn vader wás een gekke driftige man die het gezin jong verliet, enzovoort.

Datzelfde harnas zorgde er ook voor dat hij voortdurend rusteloos op zoek moest naar nieuwe vriendenkringen, omdat de leugen ontmaskerd dreigde te worden, en de eenzaamheid waar hij op afstevende was even onvermijdelijk als van meet af aan al aanwezig. Zo leefde hij, via een omweg, alsnog het tragische kunstenaarschap dat hij aanvankelijk vooral veinsde, maar het is een tragiek van een andere orde.

Je ontkomt er met deze biografie in de hand niet aan om Boudewijn Büch als iemand met diepe kwetsuren te zien en ontzettend met hem te doen te hebben. Boud is een biografie die empathie wekt, juist door niet overal even uitgesproken te zijn maar de bronnen zelf te laten spreken. Of die empathie zo ver moet strekken dat je Büch ook moreel vrijpleit, is een heel andere kwestie waar Rover zich terecht buiten houdt.

Directe betrokkenen, zoals wijlen Harry Prick, die zelf ook een boek schreef over zijn vriendschap en breuk met Büch, kunnen zich met recht belazerd hebben gevoeld. Voor de Büch-liefhebber en -lezer hoeft dat voor zijn kwaliteiten als aanstekelijk verteller niets af te doen. Wat dat betreft valt ook het contrast in stijl op tussen de plekken waar Rovers Büch citeert en waar zij zelf aan het woord is. Haar terughoudendheid is ook op stilistisch vlak merkbaar. Ze schrijft gedegen en secuur, maar af en toe net een tikje te zakelijk voor zo’n uitgesproken figuur dat haar onderwerp is.

Maar dat is een marginale opmerking bij de formidabele prestatie die deze biografie is. Bovendien is dit levensverhaal zo boeiend dat je door die soms al te registrerende stijl heen leest. En dat verhaal gaat natuurlijk over meer dan het legendarische bedrog. Met alle aandacht die daar nu steeds naar uitgaat zou je haast vergeten dat deze biografie ook royaal verhaalt over de gepassioneerde verzamelaar, de tv-maker, de reiziger die hij was en het krankzinnige avontuur dat zijn leven is geweest.

Hoe je het ook wendt of keert, Boudewijn Büch was een centrale figuur in onze cultuur, en dat rechtvaardigt op zichzelf al een biografie, die zijdelings ook nog een tijdsbeeld weet te vangen, vooral als je er de Spotify-muzieklijst bij beluistert (‘Bound Sound – Lyriekmuziek’). Hij bracht hoge en lage cultuur samen, Mick Jagger en ‘Goethe voor de meute’.

En nee, als schrijver heeft hij niet de grote hoogte bereikt die hij misschien met een minder rusteloos en geduldiger temperament had weten te bereiken, maar aan de andere kant: juist dat slordige, jachtige, rusteloze en manische maakt dat ik zijn romans, in tegenstelling tot wat veel anderen vinden, juist erg gewaardeerd heb in een periode dat ik ze achter elkaar tot me nam. Misschien speelt mee dat ik me tamelijk goed in zijn wereld kan verplaatsen doordat ik een handjevol coördinaten met hem deel: opgegroeid en schoolgegaan in dezelfde omgeving (Leiden), begonnen met schrijven als columnist voor universiteitsblad Mare, de fascinatie voor Rimbaud en de zelfkant van de Romantiek…

Zoals dat gaat met zulke extreme figuren: ook postuum blijven ze liefhebbers en haters hebben, en weinig daar tussenin. In mijn boekenkast heeft Boudewijn Büch in elk geval een bijzondere plaats, en daar komt deze biografie nu naast te staan.