April was de maand van de filosofie. Maar wat er nu filosofisch was aan die maand bleef onduidelijk. Uit het aanbod aan filosofische schotschriften rees in elk geval de vraag of het vandaag nog wel zin heeft om filosoof te zijn of te filosoferen in een wereld waarin apparaten en computers voor een ‘comfortabel’ leven zorgen. Is de filosoof niet de seniele moeder geworden die door haar kinderen is achtergelaten in het verzorgingstehuis en wanhopig probeert hun moderne hersenspinsels te begrijpen? En moet de filosoof zich verzetten tegen zijn overbodigheid? Kwesties die aan bod komen in Echte filosofie van Wouter Oudemans. Aan de Leidse universiteit, waar Oudemans tot voor kort doceerde, zullen ze niet blij zijn met deze vragen. De ene master na de andere wordt uit de grond gestampt voor de verlichte, liberale student op zoek naar wijsheid. Oudemans op zijn beurt stelt dat deze academische aanpak de kleren van de keizer draagt. In zijn aforistische boek Echte filosofie verwijst hij juist veelvuldig naar Plato, Aristoteles en Heidegger om te komen tot een methode van filosofisch denken in tijden van techniek en informatisering. Is het in de door techniek getekende wereld mogelijk om na te denken over de plaats van de mens in die wereld? Is iedere filosofie onderdeel van een mechanische vermenigvuldiging die uit is op overleving, of is er een mogelijkheid om stil te staan bij die vermenigvuldiging zelf – zonder daar buiten te treden?
In zijn beruchte passage over de oorsprong van de westerse filosofie noemt Martin Heidegger Socrates de ‘zuiverste denker van het Westen’. Hij heeft immers ‘niets geschreven’. Socrates stapte in de grote rivier van het denken en handhaafde zich daar. Hij schreef geen werken maar verkondigde slechts de positie van de filosoof. Alle grote filosofen na Socrates zijn slechts vluchtelingen gebleken. ‘Ze gedragen zich als mensen die hardlopend proberen te ontkomen aan de rivierstroom die te sterk voor hen is’, aldus Heidegger.
De moderne filosoof is inderdaad een hijgende hardloper geworden. Door de haast, de publicatiedwang, de zucht naar erkenning, onderzoeksgroepen, specialisatie in vakgebieden en het verzamelen van secundaire literatuur is hij op de vlucht voor zijn eigen vragen, zegt ook Wouter Oudemans in Echte filosofie.
Voor wetenschappelijke vermenigvuldiging lijkt dit prima, maar voor een filosofische bezinning op de wetenschap is dit een catastrofe. De wereld wordt door dit vluchtgedrag tot haar oppervlakte gereduceerd, meent Oudemans. De wetenschappen zijn in die oppervlakkige zin concurrerende dieren geworden. Wetenschappelijke varianten gaan in de schaarse ruimte van maatschappelijke aandacht de strijd met elkaar aan. De wetenschappelijke variant met de hoogste potentie wint door zich te vermenigvuldigen ten koste van de ander.
Karl Popper maakte al duidelijk dat moderne wetenschap wordt blootgesteld aan wrede, darwinistische selecties. Zodra de wetenschap niet nadenkt over haar bestaansrecht wordt ze slechts productie om de productie. Een betekenisloze machine en daarmee een metafysisch gevaar voor alles en iedereen. Hoe komt dat toch?
‘De wetenschap denkt niet.’ Heidegger bedoelde hiermee dat de wetenschap niet filosofeert over het zijn en het niet zijn. Ze denkt niet tegelijkertijd dat iets is en niet is. Moderne filosofen zijn dat vergeten. Zij beschouwen het denken als een moreel instrument dat je gebruikt om dingen uit te zoeken. Filosofie heeft echter geen enkel praktisch nut. Eeuwenlang probeerden filosofen wel deze zekerheid te bereiken, het hebben van een criterium om te onderscheiden of een oordeel waar of onwaar is. Denk bijvoorbeeld aan het Cogito van Descartes als een onvermijdelijk en waar inzicht, dat geldt als criterium voor al het andere. Volgens Heidegger hebben ze al die principes gezocht om het denken betekenis te geven; ze zijn de vraag naar het zijn echter vergeten (Seinsvergessenheit).
Er is geen betekenis in deze wereld zonder de blinde vlek van het zijn. Een wetenschappelijke definitie bijvoorbeeld kan nooit helemaal sluitend zijn. Toch moet alles in de moderne wetenschap bijna hysterisch verklaarbaar zijn. Daarmee is de normaliteit van het universum verdwenen. Vanuit een wetenschappelijk perspectief is ieder normaal ding een monsterlijk gegeven geworden. Neem bijvoorbeeld een eenhoorn. Voor de wetenschap bestaat dit beest niet. Zodra we dit fantastische beest niet meer als uitzondering nemen, als blinde vlek, is het paard, het meest gewone dier, een wonder op zich. Dit is typisch voor de moderne wetenschap. Ze gelooft in alles omdat ze geen uitzondering meer heeft. Ze dwingt de wetenschapper de meest onzinnige dingen te accepteren. Zoveel procent van de mannen heeft baardgroei. Zoveel zwarte kippen leggen een ei.
De wetenschappen weten zeker dat deze feiten de beste feiten zijn en met deze feiten wordt een efficiënt gesloten universum geschapen. Daarbinnen is de filosofie overbodig gemaakt. De filosofie loopt achter de feiten aan, is de vaak gehoorde klacht van de harde wetenschapper. Maar filosofie gaat niet over de feiten en de cijfers, schrijft Oudemans. De filosofie, althans de echte, doet een stap terug. De filosofie begint daar waar het bestaande niet zomaar als feit wordt gepresenteerd.
Met deze polemiek trekt Oudemans ten strijde tegen de wetenschappen en grijpt hij naar het geijkte middel van de filosofie: nadenken. ‘Echte’ filosofie is trouw zijn aan datgene wat onbekend is, maar waarvan een vermoeden uitgaat dat het onbekende je draagt. ‘Echte’ filosofie bestaat in het volgen van deze onbekende weg waar je snel van afdwaalt. Op ‘echte’ filosofie kunnen we daarom slechts hopen.
Dat Oudemans zichzelf daarmee op elke pagina van dit boek zwaar in de nesten werkt is de filosofie eigen. Want filosofie levert slechts problemen op, geen oplossingen.
Kortom, Oudemans heeft een onnavolgbaar mooi boek geschreven dat in het verveelde landschap van ‘filo-tainment’ een absolute aanrader is. Want een boek dat zijn eigen vooronderstellingen continu durft te bevragen is ‘echte’ filosofie.