
Een Britse parlementaire onderzoekscommissie haalde vorige week hard uit naar internationale hulporganisaties vanwege de aanpak van seksueel misbruik door hun medewerkers. Ze constateert dat het misbruik wijdverspreid en structureel is, dat de ‘boys club’-cultuur het faciliteert en dat de top vlucht in ontkenning, meer bezorgd om hun reputatie dan om hun slachtoffers.
Aanleiding voor het onderzoek waren de onthullingen begin februari in de Britse krant The Times over seksfeestjes op Haïti. De hoogste leidinggevende van de Oxfam-missie organiseerde daar in 2010, een jaar na de verwoestende aardbeving, een avond met lokale prostituees waarvan enkelen misschien minderjarig waren. De half ontklede meisjes renden volgens een ooggetuige rond in Oxfam-shirtjes in de door de organisatie gehuurde accommodatie. De leidinggevende bleek al eerder, tijdens een uitzending in Tsjaad, op eenzelfde wijze in de fout te zijn gegaan. Van hem werd in 2012 na een interne procedure in stilte afscheid genomen.
Pas na de publicaties over het incident dit jaar stapte iedereen op die bij de Britse tak van Oxfam had kunnen en moeten voorkomen dat de man weer werd uitgezonden. ‘Alle rotte appels zijn weg’, riepen ook bestuurders van Nederlandse hulporganisaties, ‘mogen we nu alstublieft door met ons belangrijke werk?’ Het antwoord van publiek en politiek was een duidelijk ‘nee’. Donateurs en ambassadeurs trokken hun steun terug en overheden in verschillende landen schrapten subsidies aan Oxfam en andere organisaties die, gedwongen door de roep om openbaarheid, misstanden moesten melden. De verhalen waren er altijd al, maar nu leek de beerput open te gaan. Helden bleken monsters. Ook Haagse politici eisten harde sancties om organisaties te dwingen misbruik van kwetsbare mensen uit te bannen. Hoe reageren Nederlandse organisaties op de harde kritiek? Wat kunnen ze doen om overeind te blijven?
Bij het Rode Kruis in Den Haag ruikt het naar behanglijm en nieuwe vloerbedekking. Het kantoor is net opnieuw gestoffeerd. In de vergaderzaal kijken we in het meer dan vier keer levensgrote, getormenteerde gezicht van een donkere man die misschien wel alles kwijt is. Zijn huis, zijn vrouw, een kind? Naast hem een grote witte man in een rode jas. Een medewerker van het Rode Kruis. Hij heeft een arm om de man heen geslagen. Alle muren in het gebouw zijn behangen met dergelijke scènes. Het is op meerdere manieren verontrustend. Moeten mensen die hier werken er elke dag aan worden herinnerd waarom ze naar kantoor komen? Of zijn deze beelden bedoeld om donateurs over de streep te trekken? Zou die man, die net van een rubberen bootje is gered, of die een kind kwijt is onder een ingestort gebouw, weten dat hij hier zo groot aan de muur hangt, gekiekt op het kwetsbaarste moment in zijn leven? En die hulpverlener, voelt die zich prettig bij dit beeld? Hoe hoger het voetstuk, des te dieper de val.
Juriaan Lahr, hoofd internationale hulpverlening van het Rode Kruis, ziet het probleem niet: ‘Dit is wat wij doen. Wij zijn niet bezig een beeld van onszelf als helden te creëren. Dit werk is complex, maar als je vijf minuten krijgt in de media mag je blij zijn. Dan ga je geen uitglijders belichten. Mensen geven ons geld om resultaat te boeken. Daar zit het engagement.’ Maar wat zou hij zeggen als hij wel de ruimte kreeg? Als we twee uur zouden praten over reële dilemma’s zoals de vraag wat te doen wanneer een collega een relatie begint met een lokale, ondergeschikte medewerker of naar de hoeren gaat?
Lahr werkt al twintig jaar bij het Rode Kruis, maar zegt deze dilemma’s niet te herkennen. Maar er zijn toch ook serieuze incidenten geweest bij het Rode Kruis? ‘Bij ons waren het er niet zo veel. En bij de gevallen die er waren, is afscheid genomen van die mensen.’ Wordt er sinds de publicatie over Haïti bij de koffieautomaat niet veel meer over dit soort zaken gesproken? ‘Niet dat ik weet’, zegt Lahr. ‘Als de regels helder zijn, hoef je toch geen discussie te voeren?’ Hij schudt zijn hoofd. ‘Ik bestrijd het beeld dat dit een dirty business is. Wij doen belangrijk werk in moeilijke situaties. Ik baal enorm van de verhalen over Haïti. Je wil er gewoon niet mee bezig zijn. Je wil focussen op huidige crises. Nu worden we allemaal geassocieerd met seksfeesten. Alsof we een sector vol vieze mannen zijn.’
Hij verwijst – net als alle andere bestuurders – naar de Code of Conduct die sinds 2007 naast de Core Humanitarian Standard, die de uitgangspunten van hulpverlening vastlegt, de gewenste opstelling van medewerkers beschrijft. Daarin staat: ‘Met ontvangers van hulp zal ik geen geld, werk, goederen of diensten uitwisselen in ruil voor seks of elke andere vorm van vernederend of uitbuitend gedrag. Ik zal mijn uiterste best doen om zulke gedragingen of wanbeleid door anderen te melden bij mijn leidinggevenden of via de daarvoor bestemde, vertrouwelijke meldsystemen.’ De meeste hulporganisaties hebben daar nog de regel aan toegevoegd dat er door uitgezonden medewerkers nóóit betaald mag worden voor seks. Een liefdesrelatie met een vrouw of man die geen hulp ontvangt is wel toegestaan, net als relaties tussen medewerkers onderling. Al mag er in die gevallen natuurlijk geen sprake zijn van machtsmisbruik. De hulporganisaties noemen het zero-tolerance, maar binnen deze regels lijken nog vijftig tinten grijs te kunnen bestaan. Want hoe definieer je betalen? Mag je je vriendin mee uit eten en dansen nemen? Of de operatie van haar moeder betalen?
Lahr pleit voor meer en open communicatie over dit soort zaken, maar wil geen cases bespreken. Van ‘wat als?’-spelletjes houdt hij niet en cases uit de eigen organisatie zijn ingewikkeld in verband met privacy. Hij kent de besloten Facebook-groep waarin duizenden huidige en voormalige Rode Kruis-medewerkers deze dilemma’s wel herkennen en bespreken. ‘Ik zit zelf niet in die groep, maar hoor van een collega die meeleest dat de persoon die daar het hoogste woord voert maar een jaar bij ons gewerkt heeft. En veel verhalen gaan over intimidatie op de werkvloer en dat is toch een ander vraagstuk.’ Volgens Lahr, die werkte in Georgië en Afghanistan en reizen maakte naar Syrië en Jemen, maakt de sociale controle binnen teams het zo goed als onmogelijk om over de schreef te gaan. ‘Je bent continu samen.’
Liever praat hij over vertrouwdere dilemma’s, dilemma’s waar het in trainingen en handboeken over gaat. ‘Dan sta je in Syrië met hulpgoederen bij een controlepost en moet je eindeloos in gesprek om doorgelaten te worden terwijl je weet dat drie kilometer verderop kinderen in kelders zitten te verhongeren. Je weet dat je door mag als je smeergeld betaalt, maar dat doen we niet. Dat zijn onze dilemma’s.’ Als ik toch weer terug wil naar de seksschandalen zegt hij met een gezicht vol walging: ‘Echt, seks is het laatste waar je aan denkt in een crisissituatie.’
Voorafgaand aan een verantwoordingsbijeenkomst met Tweede-Kamerleden over deze crisis spreek ik Thea Hilhorst, hoogleraar humanitaire hulp aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Zij maakt meteen korte metten met die laatste opmerking van Lahr. ‘Dat is dus zo’n onzin. Ja, in de eerste dagen na een tsunami denk je misschien niet aan seks, maar ook de meeste noodhulp duurt weken, maanden, jaren.’ Hilhorst deed veel onderzoek in crisisgebieden en weet hoe het toegaat daar waar hulpverleners en VN-medewerkers samenkomen. ‘Het is meestal een dampig sfeertje van expats onder elkaar. Dat was zo in Congo, waar ik de meeste tijd heb doorgebracht, en niet anders in 2005 in Darfur. Dan voel ik me een moeder op een wild klassenfeestje met heel veel alcohol. Ja, daar vind ik wat van en ik begrijp niet dat organisaties denken dat ze dat geheim kunnen houden.’
En dat lukt dus ook niet. Ondanks verwoede pogingen van het VN-hoofdkantoor in New York om publicatie tegen te houden, verscheen in 2004 het boek Emergency Sex. Drie jonge VN-medewerkers beschrijven de wilde feestjes en de blijkbaar juist grote behoefte van hulpverleners om met seks bezig te zijn in crisissituaties. ‘Het systeem was not amused’, aldus Hilhorst. ‘Maar ik herkende het beeld. Niet alle seks is natuurlijk slecht. Mensen worden verliefd. Het is idioot dat ik het in mijn rapporten steeds weer op moet schrijven, maar we mogen niet uitsluiten dat vrouwen seks ook leuk vinden. Ook in ontwikkelingslanden. En prostitutie is ook gewoon een vak. Een beroep waar vrouwen voor kiezen. Ik heb prostituees gesproken die aantrekkelijke mannen korting geven. In veel landen staan VN-medewerkers op één als favoriete klant en hulpverleners op twee.’
‘Ons beleid is helder: zero-tolerance. Het mag niet. Punt.’ Ook Pim Kraan, directeur van Save the Children, praat vooral over protocollen en standaarden en hoeveel er verbeterd is de afgelopen tien jaar, maar ook hij wil het niet hebben over dilemma’s. Kraan vindt het Haïti-verhaal ‘hemeltergend afschuwelijk’, maar de reactie van publiek en politiek buitenproportioneel. ‘We hebben 27.000 collega’s en duizend lokale partnerorganisaties. We kunnen geen garanties geven. Ieder incident is er één te veel en dan neem je disciplinaire maatregelen. Er is geen doofpot. Maar je moet er zorgvuldig mee omgaan. Een aangifte van misbruik of prostitutie kan ernstige gevolgen hebben voor collega én slachtoffer, tot de doodstraf aan toe.’
Vooral van Sigrid Kaag, die zelf langdurig in conflictgebieden werkte, had Kraan meer steun verwacht. ‘Je verwacht toch dat een minister vóór haar uitvoerende troepen gaat staan’, aldus Kraan. ‘Welk geld wil ze gaan terugvorderen? Het is volstrekt idioot om fondsen voor noodwerk nu in te trekken omdat iemand in het verleden over de schreef is gegaan. Wat de blauwhelmen allemaal niet hebben uitgespookt! Die hebben kinderen geroosterd boven vuurtjes. Oxfam heeft alles volgens het boekje gemeld hè? Waren we ook zo streng voor de banken na hun wangedrag?’
Kraan snapt dat mensen vinden dat er goed op hun belastinggeld gepast moet worden. ‘We doen er alles aan. Wij richten ons op kinderen, dus je weet dat pedofielen graag binnenkomen. In de standaarden staat niks over screening, maar wij proberen alles over iemand te weten te komen. Maar zeker internationaal komt niet alles boven. Elke melding onderzoeken we. Ook vage roddels. Maar kijk naar de schaal. Bij de Rohingya zijn er nu zevenhonderdduizend mensen op drift van wie de helft kinderen van wie een groot deel niet begeleid. Dan weet je dat daar vreselijke dingen gebeuren. In dat soort situaties schaal je snel op met lokale mensen. Het is niet realistisch om te verwachten dat er nooit iets misgaat. Moet je alles melden aan de wereld? Wat lost het op? Wij rapporteren alles in ons jaarverslag: elke verkrachting, klap of ongeluk. Dat zou je eens moeten eisen van het bedrijfsleven!’
Wordt er intern genoeg gesproken over seksuele behoeftes tijdens missies? ‘Misschien niet’, zegt Kraan. ‘Maar stress is geen excuus. Als je het echt niet meer houdt, dan pak je maar een vliegtuig. Mensen gaan elke zes weken op verlof. Kijk naar de gevolgen voor Oxfam. Misschien gaan ze hieraan ten onder. Mensen die dit werk niet aankunnen, moeten iets anders gaan doen.’
Het Rode Kruis en Save the Children zien geen reden hun werkwijze drastisch aan te passen. De regels zijn duidelijk en wie zich er niet aan houdt, kan vertrekken. Ze zitten de storm wel uit. Deze keer nog wel.

‘Waarom zit u hier nog?’ vraagt pvv-Kamerlid Danai van Weerdenburg tijdens de verantwoordingsbijeenkomst in het Tweede-Kamergebouw aan directeur Farah Karimi van Oxfam Novib, de Nederlandse tak van de internationale organisatie. ‘De rapportage over het misbruik in Haïti dateert uit 2012. U heeft zes jaar lang de kans gehad om dit te stoppen. U heeft meegewerkt aan het toedekken van deze misstand.’ Karimi zucht diep: ‘Alle betrokkenen zijn ontslagen en de Algemene Rekenkamer heeft geconcludeerd dat er geen hulpgeld is gebruikt voor zaken anders dan water, sanitaire voorzieningen en voedsel. Er is geen sprake van fraude. De misstanden zijn destijds gerapporteerd en opgenomen in het jaarverslag. Het enige wat mevrouw Van Weerdenburg mij wellicht kan verwijten is dat ik geen contact heb gezocht met De Telegraaf.’
Er zitten alleen voorlichters op de tribune. De pers is door naar andere schandalen. Joël Voordewind van de ChristenUnie wil weten of de hulporganisaties akkoord gaan met een aanpassing van de subsidiekaders die het ook toestaat hulpgeld terug te halen bij andere misstanden dan fraude. ‘Ja’, zegt Karimi van Oxfam. Ook Cordaid, Save the Children, het Rode Kruis en Plan Nederland gaan akkoord. Alleen Katrien Coppens van Artsen zonder Grenzen, dat zelf geen subsidie ontvangt omdat het politiek onafhankelijk wil zijn, waarschuwt voor te haastig ingevoerde maatregelen. ‘We moeten voorkomen dat we als een pitbull reageren als we juist openheid nodig hebben. We willen meer meldingen, niet minder.’ Het is verbazingwekkend hoe snel de hulporganisaties instemmen. Als één ding het afgelopen jaar duidelijk is geworden, is het dat seksueel wangedrag in geen enkele branche volledig uit te bannen is.
Van welke organisatie kunnen we leren? Wie doet het uiterste om grensoverschrijdend gedrag terug te dringen? Aan het eind van de dag worden die vragen gesteld aan toezichthouders en koepelorganisaties als Centraal Bureau Fondsenwerving, Dutch Relief Alliance en Partos. Zonder uitzondering antwoorden ze dat juist Oxfam het schoolvoorbeeld is van een organisatie met de juiste drive, cultuur en protocollen. Ook Bart Romijn van Partos, de branchevereniging van ontwikkelingsorganisaties, waarschuwt voor overspannen verwachtingen: ‘We moeten meer energie steken in preventie, een veilig meldklimaat, handhaven en een moreel leerproces. De drempel om te melden moet omlaag, niet omhoog.’ De waarschuwingen lijken aan dovemansoren gericht. De politiek wil een daad stellen en de hulporganisaties schikken zich.
Wat zou wél een stap voorwaarts zijn? Thea Hilhorst pleit voor een onderscheid tussen laakbaar en strafbaar seksueel grensoverschrijdend gedrag. ‘Zero-tolerance vraagt om streng straffen: één overtreding en je bent je baan kwijt, maar dat doet geen recht aan de verschillen in grensoverschrijdend gedrag. Persoonlijk vind ik de reacties op dat feestje op Haïti nogal overtrokken. Ik heb interviews gelezen met die vrouwen en die voelen zich totaal niet misbruikt. Ze zijn goed behandeld en hebben betaald gekregen. Uit feministisch perspectief is dat natuurlijk dramatisch, maar ik kijk er genuanceerder naar.’ Wat Hilhorst veel meer verontrust, zijn verhalen uit vluchtelingenkampen in Syrïë en Griekenland. ‘Hulpverleners blijken daar op grote schaal seks te eisen in ruil voor hulp en eten. Dat vind ik het uiterste van het spectrum.’
Op het bijna uit elkaar vallende kantoor van Artsen zonder Grenzen in Amsterdam pleiten Nelke Manders en Katrien Coppens, respectievelijk algemeen en adjunct-directeur van de Nederlandse tak van de internationale hulporganisatie, voor intensieve, interculturele communicatie over wenselijk en onwenselijk gedrag. ‘Alles wat nu naar buiten komt, zijn dilemma’s waar we sinds jaar en dag over praten’, aldus Manders. ‘In oorlogssituaties zijn onze teams een mix van tien procent internationale medewerkers en negentig procent lokale medewerkers.’ Coppens: ‘Seks met minderjarigen is onafhankelijk van de plaatselijke wetten ontoelaatbaar voor al onze medewerkers, maar dan ben je in Afghanistan en word je uitgenodigd voor het huwelijk van een lokale collega en blijkt hij een vijftienjarige te trouwen.’
De twee directeuren worstelen met de vraag hoe transparant ze moeten zijn over de vuile handen die ze maken. ‘We proberen het zo veel mogelijk te zijn’, aldus Manders. ‘Hoe doe je meer goed dan kwaad? Waar doe je willens en wetens concessies op?’ Ze pakt het boek Humanitarian Negotiations Revealed uit 2011 erbij, dat het hele scala van operationele dilemma’s afgaat: hoe voorkom je dat je een corrupt regime legitimeert, welke eisen stel je aan werkomstandigheden en mensenrechten in jouw gezichtsveld? Over seksueel wangedrag gaat het niet. ‘We zijn tot nu toe comfortabeler geweest in praten over werk dan over het gedrag van onze mensen’, aldus Coppens. ‘Maar never waste a good crisis. We moeten een cultuur creëren waarin we ook de moeilijker gesprekken aangaan.’
Eens per jaar komen alle landenmanagers en medische coördinatoren bij elkaar. ‘Dan bespreken we hoe je bijvoorbeeld omgaat met drank en drugs waar mensen naar grijpen bij extreme stress’, aldus Coppens. En seks? ‘Daar zal het ook over gaan. Hoe ga je bijvoorbeeld om met relaties en ongewenste intimiteit binnen het team?’ Ook Artsen zonder Grenzen kent een zero-tolerancebeleid als het gaat om betaalde seks. ‘Je gaat niet naar een bordeel. Als uitgezonden medewerker ben je altijd on duty. Voor lokale medewerkers is dat anders. In Zuid-Soedan zitten we 25 jaar. Lokale medewerkers zijn buiten werktijd vrij. Maar ook voor hen geldt dat het onacceptabel is om in een shirt of auto van de organisatie naar de hoeren te gaan.’
Volgens Manders is er de laatste jaren veel veranderd. ‘Wilde feestjes zijn er nog steeds, maar er zijn nu wel duidelijker afspraken over wat wel en niet kan.’ Onderlinge relaties zijn toegestaan, net als relaties met lokale mannen en vrouwen die geen hulp ontvangen. ‘Ja, dat is moeilijk terrein. Er is altijd een machtsverhouding. In hoeverre betaal je toch voor seks als je voor een meisje haar studie betaalt of de ziekenhuiskosten voor een dochter?’ Coppens vult aan: ‘Als je de missie hebt om kwetsbare mensen bij te staan, dan heb je een grote morele verplichting. Misschien doen we niet genoeg aan psychologische begeleiding. Donateurs eisen dat we zo min mogelijk uitgeven aan overhead, maar misschien moeten we daar meer voor vechten.’
‘Seks is in veel crisislanden overal’, zegt Hilhorst. ‘Iedereen heef seks met iedereen en het is altijd transactioneel.’ Transactioneel als in voor wat hoort wat. ‘Bij hulporganisaties reageren ze altijd geschokt als ik dat zeg, omdat ze er toch te ver vanaf staan. In Congo krijg je dat er echt niet zomaar uit bij de lokale staf. Ik krijg seks aangeboden bij de kapper. Dan zegt hij: “Ik kan alleen je haar knippen, maar we kunnen ook even naar achteren of ik kan in je hotel langskomen.” Vrouwen in Congo zijn beledigd als ze geen cadeau krijgen na de seks. Vond hij het niet lekker dan? In veel landen is een sugar daddy, een man die studie, eten of kleding betaalt in ruil voor seks, doodnormaal.’ Wie in zo’n cultuur als hulpverlener aan de slag gaat, moet volgens Hilhorst inzien dat alleenstaande vrouwen met een kind alles zullen doen om hun positie te verbeteren. Hulpverleners kunnen het doelwit worden van afpersing. ‘Er zijn ouders die tegen hun kind zeggen: “Zoek iemand die je kunt beschuldigen van verkrachting.” We moeten niet alleen denken in de kwetsbaarheid van lokale mensen. Hulporganisaties en hun reputaties zijn ook kwetsbaar.’
Het kantoor van Oxfam Novib bevindt zich tussen de ambassades in het hart van Den Haag. We lopen door marmeren gangen langs kamers met prachtige houten panelen. Farah Karimi reageert vilein als we terugkijken op de felle bewoordingen over haar en haar organisatie tijdens de bijeenkomst met Tweede-Kamerleden. ‘pvv en vvd roepen wat het publiek wil horen. Dat vind ik oprecht goed. Normaal tonen ze nauwelijks interesse voor wat wij doen.’ Dan laat Karimi zien waarom alle experts – ondanks het incident op Haïti – Oxfam aanwijzen als de organisatie die in aanpak, cultuur en communicatie het goede voorbeeld geeft. ‘Zijn het heiligen die hier werken? Nee. De beeldvorming en onze afhankelijkheid van publiek geld maken ons ontzettend kwetsbaar. We kunnen niet aan die verwachtingen voldoen. De mens heeft tekortkomingen. Dat neemt niet weg dat die man die op Haïti de leiding had daar nooit had mogen zitten. De Code of Conduct moet meer zijn dan een papieren tijger. We moeten ethisch leiderschap stimuleren, van hier op kantoor tot in het veld.’
Ook Oxfam Novib kent een zero-tolerancebeleid. ‘Als je een grote mond wilt kunnen opzetten over mensenrechten, dan moet je het zelf op alle niveaus laten zien’, aldus Karimi. Maar dat betekent bij Oxfam niet dat er niet over gepraat hoeft te worden. Karimi vertelt over het Dilemma Book en zorgt ervoor dat ik het interne document later toegestuurd krijg. Het is van juli 2017 en heeft als ondertitel: Om integriteitsdilemma’s te delen en bespreken. Het tweede hoofdstuk gaat over dilemma’s rond seksueel geweld en exploitatie.
Het dilemma-boek adviseert teams samen de Code of Conduct te lezen en zelf met dilemma’s te komen om met elkaar te bespreken. Om teams over de streep te trekken zijn er voorbeeld-cases opgenomen. Een daarvan gaat over een lokaal ingehuurde chauffeur. Deze man rijdt tussen hulpposten en ziet ’s avonds op een bepaalde route vaak een meisje lopen. Voor haar eigen veiligheid biedt hij haar voortaan een lift aan. Haar familie is er blij mee. Het meisje en de chauffeur raken bevriend. Met toestemming van de familie beginnen ze ook een seksuele relatie. Er wordt niet betaald voor de seks, maar de gemeenschap waarin het meisje woont, zou kunnen denken dat een seksuele relatie met een Oxfam-medewerker privileges oplevert en daarmee wordt de integriteit van de hulporganisatie in diskrediet gebracht. Het is ook de vraag of de familie zich vrij voelde om ‘nee’ te zeggen toen de chauffeur om toestemming voor een seksuele relatie vroeg. In een cultuur van ‘voor wat hoort wat’ is de vrees reëel dat ze het gevoel hadden geen keus te hebben.
De andere cases gaan over seksuele intimidatie tussen een medewerker en een hulpontvanger en tussen twee medewerkers. Het dilemma-boek vraagt de teams te bespreken hoe ze de zaken zouden aanpakken. Moet de medewerker worden aangesproken en een kans krijgen zijn gedrag te verbeteren of moet er een melding worden gemaakt? Benoemd worden ook de argumenten om geen melding te maken, zoals de angst dat de collega zijn baan verliest of dat er schade wordt gedaan aan de reputatie van de organisatie, en waarom het belangrijk is de melding toch door te zetten.
‘We moeten dilemma’s en grijze gebieden bespreekbaar maken’, zegt Karimi. ‘Ook door te laten zien dat we dat ook op het hoofdkantoor doen. Wij hadden hier een werknemer die een relatie begon met een achttienjarige stagiaire. Wat vinden we daarvan? Niet iedereen die een fout maakt, is een monster. Een melding kan ook resulteren in een waarschuwing. We moeten investeren in een cultuur waarin alles bespreekbaar is.’ En daarbij schuwt Karimi ook de vraag niet of noodhulp zoals we die nu kennen, nog wel de juiste weg is. ‘Misschien verstoren we de machtsverhoudingen ter plekke dusdanig dat je daar vraagtekens bij moet zetten.’
De aanpak van misbruik was de afgelopen zestien jaar reactief, ontoereikend en traag, schrijft de Britse parlementaire onderzoekscommissie. Ze beschuldigen de hulporganisaties van onverschilligheid grenzend aan medeplichtigheid. Er is volgens hen een totale cultuuromslag nodig. Na zulke harde woorden lijkt ontkennen of het terugvallen op het idee van rotte appels geen optie meer. De andere Nederlandse hulporganisaties doen er goed aan het voorbeeld van Oxfam Novib te volgen. Werken aan een open cultuur waarin dilemma’s nadrukkelijk besproken worden en grensoverschrijdend gedrag voorkomen of direct adequaat aangepakt wordt, lijkt een betere strategie dan je achteraf ontdoen van rotte appels en reeds gespendeerd hulpgeld. Dat maakt alleen maar meer slachtoffers.