Eventjes viel er een stilte in de Vondelkerk, die afgeladen vol zat met devote lezers. Het was nota bene de laatste vraag die vanuit het publiek mocht worden gesteld. Had de man, gestoken in een grijs pak dat in veel situaties doorgaat voor een gewone uitdossing, niet op zitten letten? En afgezien daarvan: was dit niet gewoon een heel beledigende opmerking?

Het was vorige week. Hanya Yanagihara werd in de Amsterdamse Vondelkerk empathisch geïnterviewd door Auke Hulst. Er was een klik tussen die twee, dat was mooi om te zien. Hulst was de eerste geweest die A Little Life lovend had besproken in de krant. Een opvallend stuk was het, waarin het feit dat hij onbedaarlijk had moeten huilen bij het boek in belangrijke mate bijdroeg aan de aanbeveling. En kijk: behalve in Amerika zelf, en in Australië, was de roman nergens zo aangeslagen als in Nederland.

Hoe zou dat komen? vroeg Hulst, en nu lijkt het alsof hij uit was op een bedankje maar dat was niet het geval. Niet dat ik hem goed ken, maar zo iemand lijkt hij mij niet.

Yanagihara ontvouwde een theorie over haar succes in Australië en Nederland, het was iets met volksaard dacht ik, maar ik luisterde niet erg goed naar wat ze zei. Ik denk dat niet genoeg overschat kan worden wat luisteraars daadwerkelijk meekrijgen van het gesproken woord. Sowieso werd ik afgeleid door haar uiterlijk en haar stem, het was lang geleden dat ik zo nieuwsgierig was geweest naar de lijfelijke verschijning van een schrijver. Alsof die me dichter bij het mysterie van dat rare, overweldigende boek van haar zou kunnen brengen. Toen de organisatie die avond opeens de tweede – gereserveerde – rij vrijgaf voor het gewone publiek wist ik dan ook niet hoe gauw ik daar moest gaan zitten. En mijn gretigheid werd beloond. Tijdens de introductie nam de schrijfster plaats op de stoel pal voor mij, ik had zachtjes in haar nek kunnen blazen. Ik probeerde genoegen te nemen met het observeren van haar linker oorlelletje waarin een kleine gouden veiligheidsspeld was gestoken.

Ik denk dat niet genoeg overschat kan worden wat luisteraars daadwerkelijk meekrijgen van het gesproken woord

Waarom ik ook niet alles hoorde wat ze zei, was omdat ik bleef hangen op wat ze vrij in het begin van het gesprek had gezegd. Het was naar aanleiding van een vraag van Hulst over de exceptionaliteit van haar personages. Behalve dat ze allemaal zo succesvol zijn in hun werk leiden ze geen van allen ‘gewone’ levens. Gewoon als in: man, vrouw, kind.

Is het niet armoedig, had Yanagihara geantwoord, dat het net is alsof met alle mogelijkheden die er zijn, alle levens die je kunt leiden, uiteindelijk toch iedereen wordt geacht hetzelfde pad te bewandelen?

Meteen opende zich voor mij het zicht op die steppe, die woestenij, die smalle Gaza-strook van mogelijke verbintenissen. Inderdaad, op zeker moment in je bestaan denk je iets aan te moeten gaan, om dat de rest van je leven te zien te consolideren. Noem het liefde.

De volgende avond zat ik opnieuw front row, nu in de Amsterdamse Stadsschouwburg om Husbands and Wives te zien, het stuk van Toneelgroep Amsterdam op basis van de film van Woody Allen. Een deel van het publiek bevond zich in een tribune aan de zijkant óp het podium. Vanaf mijn positie vooraan had ik ze naar hun plaatsen zien lopen, een stoet van voornamelijk setjes van twee. De mannen in pak of spijkerbroek, overhemd in of uit de broek, de vrouwen in leren rok, kniekousen, afhangende truien met één schouder bloot, bilbedekkende tunieken. Kleding als een verkeersbord: eenrichtingsverkeer, vrij parkeren op zondag, ingang verboden, alleen toegankelijk voor ridders te paard.

Het stuk ontrolde zich tussen ons in, razendsnel en heel nabij. In even pijnlijke als grappige scènes waren twee echtparen druk bezig om hun huwelijk niet te laten sterven. Ik lachte en ik huiverde, tot ik opeens achter het echtelijk bed op het toneel de zijtribune zag oplichten met al die lachende en huiverende husbands and wives erop, en besefte op wie zij op hun beurt uitkeken. De tranen sprongen me in de ogen van al die gewone levens.