De Trèveszaal was te klein. Dit riekt naar planeconomie! riepen de ministers in koor. Exit de ‘duurzame economische ontwikkelingsscenario’s’ (Deos).
Bij de presentatie van de begroting 1996 beloofde het kabinet bij monde van premier Kok dat er dit jaar een maatschappijbrede discussie zou komen over hoe de economie op milieusparende leest te schoeien. Het stond al zo mooi in het regeerakkoord: ‘Wie kiest voor duurzaamheid, beseft dat economische groei niet “meer van hetzelfde” zal mogen zijn. Het uitputten van onze leefomgeving zal steeds meer plaats moeten maken voor het putten uit onze inventiviteit en creativiteit.’ De Tweede Kamer vroeg meermalen om een concrete invulling van deze zin, en uiteindelijk kwam vorig jaar dan de toezegging van Kok: er komt een debat! De ‘duurzame economische ontwikkelingsscenario’s’ moesten de basis vormen voor dit debat. Maar toen de Deos-studie in februari verscheen, wist het kabinet niet hoe snel ze het rapport moest wegmoffelen.
En ook de invulling van de brede maatschappelijke discussie valt wat tegen. Op 29 mei treffen tweehonderdvijftig ‘maatschappelijke actoren’ elkaar in het World Trade Centre in Rotterdam, op uitnodiging van de vier betrokken ministeries (VROM, EZ, Verkeer en Waterstaat en Landbouw). Blijkbaar is de ‘Koos Clintonshow’ van ruim twee jaar geleden goed bevallen. Toen nodigde minister Koos Andriessen van economische zaken ondernemend Nederland uit om de overheid te vertellen hoe deze de economie beter zou kunnen ondersteunen. Ook nu zijn honderdvijftig van de tweehonderdvijftig genodigden ondernemers. De overige stoelen worden bezet door vijftig ambtenaren en politici, en vijftig mensen van maatschappelijke organisaties: de vakbeweging, kerken, vrouwenclubs, consumentenbonden, de milieubeweging. Het project draagt inmiddels de tautologische titel Kiezen voor kansen.
Eigenlijk had het kabinet het bij dit congres willen laten, maar onder druk van verschillende maatschappelijke groepen is inmiddels beloofd dat de discussie nog even voortgaat. Hoe, dat weet niemand. Nadat de maatschappelijke ‘actoren’ zijn gehoord, komt het kabinet eind dit jaar met een nota Milieu en economie. Zoals dat tegenwoordig gaat, werd de begeleiding van het hele project uitbesteed aan een organisatiebureau. Nee, niet milieukundig bureau CE en ook niet McKinsey, waar ex-milieuminister Winsemius de scepter zwaait (beiden boden hun diensten aan) - het werd het Amerikaanse bureau Arthur D. Little. Inmiddels in milieukringen beter bekend als Arthur Do Little.
Ter vervanging van de Deos-studie heeft het kabinet een eigen ‘discussienotitie’ opgesteld als basis voor 29 mei. Hierin geen woord over mogelijke spanning tussen ecologische en economische doelen, laat staan over economische sectoren die zouden moeten krimpen. De codewoorden zijn ‘uitdagend zoekproces’, ‘maatschappelijke zoektocht’ en ‘kansen’. Alle onderwerpen die tot pijnlijke conclusies zouden kunnen leiden, zijn expliciet uitgesloten van de discussie. De notitie somt ze allemaal op: ‘De ontwikkeling van infrastructuur, de benutting van transportmiddelen als auto en vliegtuig, de rol van de landbouw als economische pijler, grondstof- en energiegebruik bij de produktie, consumptiepatronen, het mondiale verdelingsvraagstuk, de bevolkingsproblematiek, et cetera.’ Om vervolgens te stellen: ‘Daarover bestaan verschillende visies. Over deze lange termijn- afwegingen doet het kabinet in de Nota Milieu en Economie geen uitspraken.’
Maar hierover moest de discussie, getuige de belofte van Kok en bijvoorbeeld ook de verkiezingsprogramma’s van D66 en de PvdA, toch juist gaan? Letterlijk stelde de PvdA: ‘De PvdA wil dat door een volgend kabinet scenario’s voor een duurzame economie in 2010 worden ontwikkeld. Dergelijke scenario’s laten niet alleen zien waar krimp plaats moet hebben, maar ook waar de groei vandaan komt.’ En D66 zegt in het hoofdstuk over milieu: ‘Het overheersen van de korte termijn bij beleidsbeslissingen is funest. Het is beter scherpe einddoelen ruim van tevoren aan te kondigen en dan ook in te voeren dan de huidige stap-voor-stapbenadering die het einddoel in het vage laat.’ En een van de weinige dingen die de VVD in haar verkiezingsprogramma zei over het milieu, was dat het energiegebruik fors moest worden beperkt - en laat dat nou net hetgene zijn waar het kabinet niet aan wil en durft.
‘HET KABINET BEPERKT zich tot een Emiel-Ratelbandverhaal’, stelt hoogleraar milieu-economie Harmen Verbruggen, opsteller van de Deos-studie. En inderdaad lijkt het kabinet met het pleidooi voor ‘win-winsituaties’ (jargon voor maatregelen die zowel aan het milieu als aan de economie ten goede komen) en ‘synergie’ tussen milieu en economie een behoorlijke klap van de New Age-molen te hebben gekregen. Bovendien is het nogal vreemd om het officieel niet over lange-termijnbeleid te willen hebben, maar dat lange-termijnbeleid ondertussen wel te voeren, door Hogesnelheidslijnen, vliegvelden en havens aan te leggen die de (milieu)economische richting van Nederland verregaand bepalen.
Toen eind jaren tachtig de milieuhausse op z'n hoogtepunt was, barste het van de studies waaruit bleek dat op macroniveau economische groei en milieu heel goed samen kunnen gaan. En waarom ook niet, want waarom zou bijvoorbeeld de recreatiesector niet evenveel groei en werkgelegenheid opleveren als de bio-industrie? Het was mede op grond hiervan dat de Tweede Kamer prachtige milieudoelstellingen aannam, verwoord in de opeenvolgende Nationale Milieubeleidsplannen. Maar macrogegevens verhullen dat een serieus milieu- beleid wel degelijk betekent dat bepaalde bedrijven en bedrijfstakken zullen moeten krimpen. De Deos-studie bevestigt dit. Economische groei en milieu kunnen heel goed samengaan, maar voorwaarde is wel dat er verschuivingen plaatsvinden in de structuur van de economie.
Tegelijk met de duurzame ontwikkelingsscenario’s verscheen een rapport van het Centraal Planbureau, Economie en milieu: op zoek naar duurzaamheid, dat eveneens stelt dat de Nederlandse economie behoorlijk op de schop moet. De veestapel bijvoorbeeld, zo stelt het planbureau, moet terug naar het niveau van begin jaren zeventig, wat betekent dat twee derde van de varkens en de helft van de kippen moet verdwijnen. En om de vervuiling door het verkeer niet de spuigaten uit te laten lopen, moet er een extra accijns van twee gulden op iedere liter brandstof komen, aldus het Planbureau afgelopen februari.
Maar dat vergt sturing, en dat past slecht in het vocabulaire van dit kabinet. Minister Wijers mag dan ooit gepromoveerd zijn op het onderwerp industriebeleid, inmiddels hebben de achtereenvolgende regeringen het idee dat ze richting zouden kunnen geven aan de economische ontwikkeling al lang opgegeven. De overheid besteedt meer geld dan ooit aan het ondersteunen van de economie, maar dat is wat anders dan het sturen daarvan.
‘Generiek beleid’ is nu het wachtwoord. In de praktijk betekent dit dat wel degelijk bepaalde sectoren worden gestimuleerd - het wegtransport door extra infrastructuur, de glastuinbouw door lage energieprijzen - maar officieel gaat het om ondersteuning van de economie in algemene zin. ‘De overheid mag niet op de stoel van de ondernemer gaan zitten’, heet het.
Harmen Verbruggen: ‘Maar niemand zegt dat de overheid op de stoel van de ondernemer moet gaan zitten. Wat de overheid moet doen, is een milieubeleid voeren. Het is vervolgens inderdaad de markt die bepaalt of bepaalde sectoren zich bij die milieumaatregelen kunnen handhaven of niet.’ Het heeft veel weg van een discussietruc: door te doen alsof studies zoals die van Verbruggen pleiten voor een sectorbeleid, en vervolgens te stellen dat zo'n sectorbeleid al lang niet meer bestaat, doet het kabinet alle pleidooien voor een structurele verandering van de economie af als archaïsch.
De vakbeweging heeft er behoorlijk de pest in. Anderhalf jaar geleden al vroegen CNV en FNV, samen met een aantal milieu-organisaties, het kabinet om een ‘ecologisch-economische structuurnota’. Lodewijk de Waal van de FNV: ‘We moeten ons gaan specialiseren in sectoren die toekomst hebben. Als je wilt omschakelen naar duurzaamheid op een sociaal verantwoorde manier, heb je tijd nodig.’
Het lijkt erop, vindt hij, dat de politiek de milieudoelstellingen al heeft opgegeven. Maar zou de vakbeweging accepteren dat bedrijven moeten sluiten vanwege het milieu? De Waal: ‘Dat is nou juist waarom wij pleiten voor duidelijkheid van het kabinet. Hoe sneller je met zo'n omschakeling begint, hoe meer tijd je hebt om de pijn te beperken, om bijvoorbeeld nieuwe milieuvriendelijke werkgelegenheid te stimu- leren.’ De vakbeweging heeft zich bewust niet verzet tegen de ecotax op energie, omdat dat een van de manieren is om een geleidelijke verschuiving teweeg te brengen.
Aart-Jan de Geus van het CNV is specifieker: ‘Twee gulden milieubelasting op en liter brandstof lijkt me een goede optie. We hebben de energiecrisis toch ook doorstaan? En waarom zou je bijvoorbeeld het woon-werkverkeer subsidiëren? Wat ons betreft wordt het reiskostenforfait omgezet in verhoging van het arbeidskostenforfait.’
GEEN GERINGE uitspraken voor twee van Neerlands grootste maatschappelijke organisaties. Toch is er volgens het kabinet geen draagvlak voor dergelijke ingrepen. Het kabinet geeft een tamelijk curieuze invulling aan het begrip ‘draagvlak’. Je zou zeggen dat draagvlak in een democratie betekent dat een (liefst grote) meerderheid van de bevolking ergens achter staat. Maar voor het kabinet betekent ‘draagvlak’ dat degenen die de pijn van een maatregel aan den lijve ondervinden, er mee instemmen. Inderdaad, dat draagvlak ontbreekt nog. Doelgroepbeleid, heet het in jargon: samen met de doelgroep bepalen wat er moet gebeuren. In de praktijk betekent dat vooral samen met de ondernemers, zoals ook op 29 mei weer zal blijken.
Een van de manieren om milieubeleid te voeren zonder op die spreekwoordelijke stoel van de ondernemer te gaan zitten, zijn de zogeheten prijsprikkels: het duurder maken van wat milieubelastend is. Het kabinet is daar ook voor, zo laat het keer op keer weten, want het past perfect in een markteconomie. De crux van prijsprikkels is echter dat ze eigenlijk alleen zijn in te voeren in Europees, of liefst zelfs mondiaal verband. Daarmee behoort het pleidooi voor prijsprikkels tot de categorie ‘gratis meningen’.
Inmiddels is duidelijk dat veel doelstellingen uit het Nationaal Milieubeleidsplan bij lange na niet worden gehaald. Het gaat dan vooral om die milieuproblemen die niet met technologische maatregelen zijn op te lossen en die rechtstreeks samenhangen met de aard van de huidige economische structuur: afval, energieverbruik, ruimtegebruik.
Verbruggen: ‘Nederland was uiterst verbolgen dat Verenigde Staten zich nooit vastgelegd hebben op een doelstelling voor CO2. Maar waarom deed Amerika dat niet? Omdat in de Verenigde Staten de rechter de regering kan dwingen zich aan dergelijke doelstellingen te houden. Maar in Nederland kan de regering de meest prachtige doelstellingen formuleren - en ze vervolgens gewoon niet uitvoeren.’
Op de achtergrond maakt het kabinet dankbaar gebruik van de WRR-studie van twee jaar geleden, waarin de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid stelde dat het doodgeknuffelde begrip ‘duurzaamheid’ een subjectief begrip is. Vrij vertaald: er is geen objectieve norm voor bijvoorbeeld de hoeveelheid bos in een ‘duurzaam’ Nederland. Duurzaamheid is een kwestie van afwegingen: hoeveel ziek bos heb je over voor extra autoverkeer? Of omgekeerd: hoeveel autoverkeer ben je bereid in te leveren voor behoud van bos? Een bos of een schone rivier is immers geen levensvoorwaarde. Het hangt er maar net van af wat je belangrijk vindt, en hoeveel risico’s je wenst te nemen. De WRR benadrukte dat het aan de politiek is om dergelijke afwegingen te maken. De regering lijkt de studie echter vooral aan te grijpen om de oorspronkelijke milieudoelen te relativeren: we dachten dat wetenschappelijk vastgesteld was dat het moest, maar het blijkt een kwestie van kiezen, dus hoeft het helemaal niet.
Peter van der Veer van de stichting Natuur en Milieu: ‘Maar laat het kabinet dan duidelijk zijn en aangeven welke keuzes ze maakt! Het gaat altijd over de vraag welke consequenties bepaald milieubeleid heeft voor de economie, maar die vraag kun je ook omkeren: laat het kabinet maar aangeven wat de ecologische consequenties zijn van het gevoerde economische beleid. Zeg dan bijvoorbeeld gewoon dat over twintig jaar het drinkwater in principe niet meer te reinigen is, maar dat je ervan uitgaat dat er tegen die tijd wel een technologische oplossing voor is en dat je dat risico neemt.’