De New Yorkse straatjutter en kluizenaar Langley Collyer in E.L. Doctorows roman Homer Langley (2010) heeft een ideaal. Hij wil een eendagskrant maken, een dagblad waarin alles in één keer staat: over moord en doodslag, oorlogen, politieke machinaties, opmerkelijke levenslopen, economische crises, kunstuitingen en natuurrampen, het weer, sport en spel. Van die krant komt niets terecht, wat hem er niet van weerhoudt alle kranten jarenlang te bewaren. De geschiedenis ligt in zijn pakhuis hoog opgestapeld – ook staat er een oude T-Ford! – maar hoe daar zijn weg in te vinden? Zijn schrijvende broer Homer, die langzaam blind wordt, doet een manhaftige poging voordat zijn licht uitgaat.
Misschien is het een levenslang literair verlangen van Ed Doctorow geweest om zo’n definitieve krant te maken. Zijn imposante pogingen publiceerde hij als romans, waarvan niet alleen Ragtime (1975) klassiek is. Doctorow, nazaat van joods-Russische emigranten, was gefixeerd op de twintigste-eeuwse Amerikaanse geschiedenis en de oerbron van het land, de Burgeroorlog van 1860-1865, die hij in The March (2005) herschreef. Ragtime begint op de drempel van de twintigste eeuw en is een schoolvoorbeeld van een ‘factual novel’; historische figuren als bankier J.P. Morgan, Henry Ford, Freud en Jung, ontsnappingskunstenaar Houdini en anarchiste Emma Goldman spelen een rol, naast de zwarte ragtime-pianist Coalhouse Walker. Hij is een democraat ‘naar de letter’, die na de vernieling van zijn T-Ford ontspoort en gangsterneigingen gaat vertonen. Als zwarte man beseft hij dat hij minder rechten heeft dan de blanke. Die rechten meent hij kwaadschiks te kunnen halen.
Doctorow kreeg wel eens te horen dat hij fantasie ontbeerde door historische figuren in zijn boeken te laten optreden. Zijn verweer, in een interview uit 1980, was geestig: ‘Natuurlijk was het een vreselijk gebrek aan verbeelding van Tolstoj toen hij van Napoleon een personage maakte. Hij maakte er zelfs eentje van Napoleons generaal Doctorow, een voorvader van me. En waar zou Stephen Crane’s The Red Badge of Courage (1895) zijn zonder de Burgeroorlog?’
Ed Doctorow, geboren in de New Yorkse wijk de Bronx, stierf in zijn geboortestad aan de gevolgen van longkanker. Na de Tweede Wereldoorlog studeerde hij filosofie aan Kenyon College in Ohio en acteerde hij bij het studententoneel. Na een korte studie Engelstalig drama aan Columbia University in New York en activiteiten als acteur en regisseur moest hij in dienst en kwam een jaar in Duitsland terecht. Terug in Amerika werd hij ‘lezer’ voor tv- en filmstudio’s. Hij las veel scripts over het ‘Wilde Westen’ en dacht het zelf beter te kunnen. Uit die gedachte ontstond zijn western-romandebuut Welcome to Hard Times (1960). In de jaren zestig was hij redacteur van de paperbackuitgeverij New American Library en daarna van Dial Press. Na het succes van The Book of Daniel (1971) – dat draait om het proces in 1951 en de executie in 1953 van het echtpaar Rosenberg, dat atoomgeheimen aan de Sovjet-Unie doorspeelde – kon hij van het schrijven leven.
De hele twintigste eeuw woekerde en woedde in zijn boeken. Doctorow had een voorliefde voor mensen in de marge, ontsnappingsartiesten die zelfs aan de dood meenden te kunnen ontsnappen (The Waterworks, 1994). Loon Lake (1980), The World’s Fair (1985) en Billy Bathgate (1989) spelen zich af in de Depressie van de jaren dertig. Hoofdpersoon in Loon Lake is een ‘hobo’ die aan het slot Joseph Koreniowski blijkt te heten, Joseph Conrads vroegere naam. Edgar Altschuler in The World’s Fair is een gevoelig jongetje in immigrantenkringen dat de armoede van de crisis en de oorlogsdreiging aan den lijve ondervindt. In de Wereldtentoonsteling ziet de negenjarige zijn toekomst. De New Yorkse gangster Dutch Schulz (weer een bestaande historische figuur) ziet in het straatjochie Billy een voorbeeldig bendelid. Het zijn het gangsterdom van de geest én de morele waakzaamheid die Doctorows schrijfdrijfveren vormden tijdens zijn vrijmoedige literair-historische reconstructies.
De stadsroman City of God (2000) is misschien wel Doctorows meest ambitieuze boek. Een New Yorkse schrijver verzamelt historisch materiaal en kijkt terug op de twintigste-eeuwse moordzucht van politieke gangsters als Stalin, Hitler, koning Leopold van België en Pol Pot. Het beeld van de Wandelende Jood, oftewel Ahasverus, is een christelijk kruis geworden dat via een wonderlijke route op het dak van een synagoge terechtkomt. City of God is een roman over religieus fundamentalisme en twijfelzucht en wil een lans breken voor theologische onzekerheid.
Doctorow verloochende zijn afkomst niet. Hij bleef de nakomeling van Europese immigranten die Amerika – die problematische democratie – omarmde. In Homer Langley is de blinde Homer een visionair als hij het over immigratie heeft: ‘Het zijn de hordes immigranten die dit land op de been houden, de golven die hier jaar in jaar uit aanspoelen. We hebben dat meisje moeten ontslaan, maar in feite vormt zij het levende bewijs van hoe geniaal ons nationale vreemdelingenbeleid is. Wie gelooft er vaster in Amerika dan degene die van de loopplank af gerend komt en de grond kust?’
Philip Roth merkte in de jaren zestig op dat de werkelijkheid de realistische romanschrijver steeds meer aftroefde als iets zeer onrealistisch of zelfs buitensporigs. Heeft het zin de concurrentie aan te gaan? Doctorow vond dat ‘obstakel’ – die lastige realiteit – juist een reden om door te gaan met schrijven. Vorig jaar verscheen zijn laatste roman, Andrew’s Brain, een springerige, therapeutische monoloog van een cognitiewetenschapper. Hij is een ‘holy fool’ die een radslag maakte in het Witte Huis, omdat de president zijn kamermaatje op Yale was. Doctorow was een ‘holy fool’ die volhield.