In woelige tijden biedt het verleden houvast, en misschien wel troost. Iets dergelijks moet minister van Financiën Jeroen Dijsselbloem hebben gedacht toen hij enkele weken vóór Prinsjesdag op bezoek ging bij Edmund Wellenstein, die na de Tweede Wereldoorlog een van de kartrekkers van de Europese integratie was. Bij de presentatie van de rijksbegroting verwees Dijsselbloem naar de ontmoeting, in de pionierstaal die vaker wordt gebruikt als er over de grondleggers van de EU wordt gesproken. Wellenstein was een ‘ontdekkingsreiziger’ aldus de minister, wiens werk laat zien ‘dat je ook op een eeuwenoud continent een nieuwe landkaart kunt tekenen’. Op 27 februari overleed Edmund ‘Mom’ Wellenstein. Hij werd 96.

Als Nederlander in dienst van de Hoge Autoriteit van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal was Wellenstein vanaf het begin betrokken bij het optuigen van de Europese instituties die moesten bewerkstelligen dat de landen die elkaar gedurende de eerste helft van de twintigste eeuw naar het leven stonden voortaan vreedzaam zouden samenwerken. Al deed Wellenstein voorzichtig over het idealisme waarmee de Europa-bouwers aan de slag gingen. ‘Als wij al gelovigen waren, dan toch gelovige ambachtslieden, bezig met een nuchter handwerk’, zei Wellenstein in 2007, bij het aanvaarden van de Von Der Gabletzprijs die hij kreeg voor het bevorderen van een verenigd Europa.

Edmund Wellenstein groeide op in Batavia, in een familie die zich sinds de voc voornamelijk overzees bevond en onderdeel was van een mondiale elite die zich in leven hield met koloniale handel. Na het overlijden van zijn vader, die werkte in het bestuur van Nederlands-Indië, verhuisde Wellenstein op vijftienjarige leeftijd naar Nederland. Hij studeerde natuurkunde in Delft en trad na de Tweede Wereldoorlog in dienst bij het Kabinet der Koningin. Daarna volgde een betrekking bij Buitenlandse Zaken.

Voor de jonge Wellenstein was het helder waar de toekomst van Europa, en daarmee ook Nederland, zou worden bepaald. Vanuit Den Haag volgde hij de totstandkoming van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal nauwgezet. Zodra Nederland het verdrag dat de basis zou leggen voor de EU had geratificeerd, hengelde hij naar een Europese baan. Politieke en economische samenwerking was precies de nieuwe bladzijde waarop hij de gehele oorlog gehoopt had, herinnerde Wellenstein zich later. Bovendien had de Tweede Wereldoorlog het einde ingeluid van de Nederlandse koloniale overheersing. Voor de jonge elite werd na koninkrijk en koloniën de Europese integratie een publieke taak waar ze zich namens het vaderland aan kon wijden.

‘Als wij al gelovigen waren, dan toch gelovige ambachtslieden’

Wellenstein werd tot de Europese zaak geroepen door Max Kohnstamm, de Nederlandse diplomaat die als vriend en vertrouweling van EU-vader Jean Monnet aan de wieg stond van het Europese project. Kohnstamm en Wellenstein hadden elkaar leren kennen in Kamp Amersfoort, waar ze tijdens de oorlog vastzaten vanwege hun rol in het studentenverzet. Kohnstamm werd in 1952 als eerste secretaris van de Hoge Autoriteit en nam Wellenstein op in zijn team. Toen Max Kohnstamm overstapte naar de commissie die de Britten de Europese Gemeenschap binnen moest proberen te halen, kon Edmund Wellenstein zijn baan overnemen.

De carrière van Wellenstein ging zo gelijk op met de ontwikkelingen van de Europese Gemeenschap. Na twee decennia waarin het intieme gezelschap van Frankrijk, Duitsland, Italië en de Benelux het grondwerk verrichtte, volgde de uitbreiding. Wellenstein werd in 1970 hoofd van de delegatie die met andere landen onderhandelde over toetreding. Daarna volgde de fase waarin de Europese Gemeenschap ook diplomatiek naar buiten trad, onder meer door de betrekking met China en Joegoslavië aan te halen. Wellenstein maakte het mee als directeur-generaal buitenlandse betrekkingen van de Europese Commissie.

Wellenstein beklaagde zich de afgelopen jaren in interviews en opiniestukken regelmatig over de groeiende euroscepsis, die zeker in Nederland stevige voet aan de grond kreeg. De frustratie over het ontbreken van de Europese begeestering die zijn generatie kenmerkte, is tekenend voor de weg die de Europese Unie heeft afgelegd sinds haar beginjaren waarin een kleine groep mannen, gekleed in donkere pakken en met de oorlogservaringen in hun hoofd, de regie kon voeren over grote delen van het Europese continent. Een halve eeuw later is de Europese gesprekstafel zo ver uitgebreid dat onoverzichtelijkheid dreigt.

In een gesprek met het European University Institute herinnerde Wellenstein zich hoe de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal tot stand kwam. Een land dat toegang wilde tot de oprichtingsconferentie moest van tevoren toezeggen een supranationale Europese macht te accepteren, ook al was nog onduidelijk wat daarvan precies de bevoegdheden zouden worden. Eerst soevereiniteit overdragen, dan de details invullen, was de gedachte. De Tweede Kamer zette toen haar handtekening onder dit blanco contract. Ook wat dat betreft zijn de tijden veranderd. Politici die nu zonder veel bezwaren voor Europese uitbreiding kiezen, kunnen per referendum worden teruggefloten. ‘Als het goed gaat, overschat de mens zichzelf en komt er tegenslag. Dan leer je een lesje. In Europa ging het lang goed. Tot de bom barstte. Vanaf de eeuwwisseling lopen wij in het Westen naast onze schoenen. Dat is onverantwoord geworden. En we moeten er nu voor boeten.’ Dat zei Wellenstein in 2013 tegen het Reformatorisch Dagblad. Met een Oekraïne-referendum op til en een Verenigd Koninkrijk dat een Brexit overweegt, heeft hij zonder meer gelijk gekregen.


Beeld: Edmund Wellenstein (Marco Bakker / HH)