Waar komt dat steeds weer opduikende verhaal vandaan dat Wie is bang voor Virginia Woolf? werd geschreven voor twee homostellen? Die mythe is vooral onder actrices populair. Het moet iets met roddels rond de eerste half openbare lezing van het stuk te maken hebben, in de winter van 1962, in het New Yorkse appartement van Albee’s producer Richard Barr. Allemaal mannen daar, ook de lezers. Barr las de rol van Martha, Albee zelf deed George, twee vrienden deden het bezoekende stel Honey en Nick. Er was een klein gezelschap luisteraars. Dit was de eerste keer dat het stuk klonk. De opwinding die individuele proeflezers al hadden gehad, werd hier en nu de sensatie van een gezelschap bewonderaars. Albee heeft zich altijd sterk tegen een all male cast verzet. Ook toen het plan in 1983 opdook als een all star cast: Henry Fonda, Richard Burton, Warren Beatty, Jon Voight. Albee zag er niks in.

Het stuk speelt in twee heterohuwelijken, punt uit. Er waren op de lange weg naar de wereldpremière op Broadway nog obstakels genoeg. De schuttingtaal bijvoorbeeld. Fuck en motherfucker waren in 1962 off Broadway gangbaar, maar on Broadway onmogelijk. De producer waarschuwde: ‘I’ll take one fuck uptown.’ Maar Albee had met een beetje zelfcensuur helemaal geen moeite: shit werd moeiteloos crap, bullshit werd nuts, fucked veranderde hij in screwed. Toen Albee in 1976 de Broadway-reprise regisseerde, veranderde hij alles gewoon weer terug. Geen haan die ernaar kraaide.

Voor de Nederlandse oerversie, première 7 maart 1964, heeft Gerard (Kornelis van het) Reve de vertaling gemaakt. En die was qua grofgebektheid picobello in orde. De Nederlandse Comedie heeft er vanaf 1964 tot dik in 1967 in vier seizoenen totaal 272 voorstellingen mee gehaald. Nick en Honey moesten op een bepaald moment worden vervangen. Ank van der Moer en Han Bentz van den Berg bleven al die tijd Martha en George spelen. Het universitaire echtpaar dat voor de huwelijksvrede een kind heeft verzonnen dat ze tijdens deze Walpurgisnacht voor de ogen van hun jonge gasten doodmaken. Die twee hoofdrolspelers waren uniek in hun soort. Ze spéélden Albee niet, ze musiceerden de tekst, het was rhythm blues. ‘Wilde Ank’ speelde haar uithalen afwisselend op klarinet of een jankende trombone. ‘Hese Han’ deed zijn uithalen in almaar opwindender drumsolo’s.

Ik was een puber van zestien toen ik die twee bezig zag. En ik ben die toneelavonden nooit, nooit meer vergeten. Ik hoor ze nog als ik de teksten herlees. Ik zag een wildebeestenkooi met bezwete en bebloede koppen die als slachtvee in het ravijn van hun levens keken. Ik wist als boerenjongen een hoop van slachtvee, maar nog niet dat mensen dit elkaar konden aandoen. Albee’s stuk houdt tot nu toe wereldwijd repertoire. Dat zegt genoeg. Gerardjan Rijnders, die een van de opzwepend sterke versies in onze eeuw regisseerde, noemde het stuk ooit de Hamlet van onze tijd: we weten precies wat er gebeurt, we komen iedere keer kijken, omdat we door elkaar geschud willen worden. Om te overleven. De illusies, leugens en vermommingen, we hebben ze nodig. Anders verzuipen we. Ziehier in het kort de essentie van toneel. En die essentie heeft Edward Albee verdomd goed begrepen.

Albee was componist van bizarre mensenlevens

De andere Albee-mythe die we deze dagen frequent krijgen voorgeschoteld is dat hij exclusief schrijft over de eeuwige mentale omsingeling die familie heet. Om te beginnen: hij had niet eens familie. Van de mensen die hem adopteerden nam hij kalm afscheid, ‘omdat ik moest kiezen wie ik wilde worden: mezelf of iemand die zij voor ogen hadden’, zoals Albee in 1999 vertelde in een tv-gesprek met Hanneke Groenteman. Hij had lovers en vrienden en hij woonde met de liefde van zijn leven, Jonathan Thomas, als een lang en gelukkig gehuwd heterokoppel. Maar bovenal: Edward Albee was veel te intelligent om een one issue-toneelschrijver te zijn. Zoals zijn biograaf Mel Gussow in het slothoofdstuk van A Singular Journey (1999) schrijft: ‘Hij is de meest verbeeldingsrijke auteur van zijn generatie. Met elk vers stuk ploegt hij door nieuwe grond en jongleert hij met nieuwe vormen.’

Goed, die ene klassieker zal wel altijd Albee’s triomfboog blijven. Maar bezie toch die andere juwelen! Levenslessen van een outcast (Zoo Story). Overvallen door asielzoekers (A Delicate Balance). Is de evolutietheorie ook om te lachen (Seascape)? Is geloof altijd corrumperend (Tiny Alice)? Kun je uitsluitend de hoer spelen of word je het dan ook meteen (Everything in the garden)? Kunnen we ons daadwerkelijk iets herinneren uit een verleden dat we zelf zijn geweest (Three Tall Women)? En heeft primitief gedrag bestaansrecht in een zichzelf geciviliseerd noemende maatschappij van driedelige maatkostuums (The Goat or Who’s Sylvia)? Het zijn stuk voor stuk adembenemende toneelvertellingen. En allemaal van zijn hand.

Zijn adoptieouders (steenrijke eigenaars van een keten van vaudevilletheaters, dát is ironie van de geschiedenis!) kochten hem als baby in 1928 voor 133 dollar en voegden hem als het ware toe aan hun ‘collectie’. Die ouders waren van alles – klassieke racisten en antisemieten, bigotte snobs, politiek ‘rechts van Dzjengis Khan’ – maar ouders, familie, nee, dat waren ze niet. Op zijn achtste wist Albee dat hij op jongens viel, hij begon vroeg te schrijven, was liever componist geworden. En werd toen componist van bizarre mensenlevens.

Edward Franklin Albee stierf vorige week vrijdag na een kort ziekbed in zijn strandhuis in Montauk, het ‘Miami Beach van het Noorden’, nabij New York. Hij is 88 jaar geworden.


Beeld: Londen 2006 (Rex Shutterstock / HH)