Zelden maakte het imago van Amerika’s eerste burger zo'n enorme zwieper als dat van Bush junior. Vóór de terreuraanslagen in New York en Washington werd hij door een groot deel van de Amerikanen niet geprefereerd als president. Sommigen meenden zelfs dat hij op illegale wijze het Witte Huis had veroverd, dat hij de verkiezingen won door manipulatie. Na de septemberaanslagen maakte zijn onverzettelijke houding jegens de evil-do'ers hem echter tot een hogelijk gewaardeerde «opperbevelhebber». Een president die het volk zou beschermen tegen de opeens overal loerende terroristen en die de wereld zou laten zien wie er de baas was. Kritiek op de president was verraad aan de natie. Sommige internetaanbieders verwijderden uit eigener beweging anti-Bush-websites. Dat hij Pakistanen «Paki's» noemde en voor het front van de wereldpers tegen de Russische president Vladimir Poetin repte over «vroeger, toen we het concept aanhingen dat de wereld veilig zou zijn als we elkaar opbliezen» maakte allemaal niks uit. Dat woordgestruikel tot 10 september algemeen aanvaard als bewijs van Bush’ sukkeligheid maakte hem immers nóg meer tot die eerlijke, menselijke patriot die het gros der Amerikanen, geschokt als ze waren door de aanslagen, in hun president zochten. Bush werd een man van het volk, een aaibare cowboy.
Maar sinds de militaire acties in Afghanistan bijna tot stilstand zijn gekomen, verbleekt het aura van de president zienderogen. Is Bush werkelijk die president van het volk die hij pretendeerde te zijn na 11 september? Dezer dagen bereikten de schokgolven van een enorm bedrijfsfaillissement Washington, en opnieuw blijkt hoezeer Bush en zijn getrouwen in het Witte Huis aanschurken tegen puissant rijke topondernemers.
Op 2 december implodeerde het Texaanse energiebedrijf Enron, in grootte het zevende bedrijf van de Verenigde Staten en het op een na grootste van Texas (na Exxon-Mobil). Het was het omvangrijkste bankroet in de geschiedenis van de VS, en naar alle waarschijnlijkheid zal het leiden tot een enorm politiek schandaal. Zes parlementscommissies en twee subcommissies hebben onderzoeken aangekondigd naar de financiële malversaties in de top van het bedrijf. De grote vraag is in hoeverre kabinetsleden en wellicht de president zelf Enron-topman Kenneth L. Lay een griffe geldschieter aan Bush’ campagnekas de hand boven het hoofd hebben gehouden.
Van 1997 tot en met 2000 betaalde Enron 10,2 miljoen dollar aan politici in een (legale) poging hen te beïnvloeden. Tijdens de verkiezingen van 2000 verdwenen meer dan zeshonderdduizend Enron-dollars in de verkiezingskas van de Republikeinen. Lay persoonlijk droeg nog eens 325 duizend dollar bij. Lay onderhield ook goede contacten met Democratische leiders als Bill Clinton, met wie hij golf speelde. Hij spekte ook hún kas, zij het in aanzienlijk mindere mate dan die van de Republikeinen. Bij die laatsten was zijn bedrijfsbelang immers in veiliger handen.
Enron behoorde tot het puikje van corporate America. Een van oorsprong middelgroot energiebedrijf gespecialiseerd in de levering van natuurlijk gas, dat uitgroeide tot een breed georiënteerd superconcern. Onder het agressieve bewind van Ken Lay en zijn financiële wizard Jeff Skilling ontwikkelde Enron zich meer en meer tot een handelsmaatschappij. In hoog tempo werden gasbedrijven, pijpleidingen en energiecentrales opgekocht die de basis moesten vormen van een conglomeraat dat handelde in alles wat los en vast zat. Enron bemiddelde net zo gemakkelijk tussen leveranciers en consumenten van elektriciteit, gas, kolen en staal als dat het bandbreedte (internet) en lange-termijnweersverwachtingen sleet.
Kenneth Lay wilde snel en op grote schaal geld verdienen. Hij geloofde dan ook heilig in privatisering en deregulering. Minder overheidsregels, méér markt was zijn devies. Ook toen vergaande liberalisering van de Californische energiemarkt zorgde voor torenhoge prijzen en aanhoudende stroomuitval, hield Lay vol dat nóg verdergaande deregulering de oplossing zou zijn. Enron speelde met zijn leveringen van gas en elektra een grote rol in die energiecrisis.
De noodzakelijke smeerolie in het enorme, gecompliceerde Enron-raderwerk was een straffe cash flow, geleverd door een gaandeweg steeds explosievere beursnotering. Enron was, kortom, wat de Nederlandse geprivatiseerde energiebedrijven graag zouden zijn. Een reusachtige leverancier van energie en diensten, in het bezit van een omvangrijk netwerk van pijpleidingen en centrales. Een reus op lemen voeten. Want toen de crisis in de internetwereld ook het Enron-aandeel sterk deed zakken (Enron had zich meer en meer geschikt naar de internetwereld, en dezelfde risico’s genomen) werd er niet genoeg smeerolie geleverd om het bedrijf soepel draaiende te houden. De omvangrijke schulden konden niet meer worden gefinancierd met de enorme beurswaarde als onderpand. Vóór de crisis werd de waarde van Enron geschat op meer dan zestig miljard dollar.
Het plotsklaps instorten van de energiereus leidde tot enorme persoonlijke drama’s. Duizenden Enron-werknemers hadden via een speciale regeling hun pensioengeld belegd in aandelen van het bedrijf. Die hebben nu 99 procent van hun oude waarde verloren, en volgens experts zijn ze nog steeds te duur. Werknemers die de bui zagen hangen en hun aandelen wilden verkopen, werden daar vanaf gehouden door de leiding van het bedrijf. Naar nu blijkt dumpten de 29 topfunctionarissen van Enron hun aandelen wél: het leverde ze 1,1 miljard dollar op.
Doorgedraaide privatisering, blind geloof in beursgang en verrijking van topmensen ten koste van de overige werknemers hebben ook in de Nederlandse economie hun intrede gedaan. Op een belangrijk punt wijkt de Amerikaanse versie echter sterk af van wat in Nederland, voor zover bekend, gangbaar is: het kopen van politieke invloed en het betalen (naar alle waarschijnlijkheid) van zwijggeld.
Hoe anders is te verklaren dat het economische systeem van checks and balances volledig faalde? Leners aan Enron lieten het bepalen van de kredietwaardigheid van hun cliënt achterwege. Ook Wall Street-analisten, die normaal gesproken een bedrijf van binnen tot buiten doorrekenen om te bezien of de koers van het aandeel te rechtvaardigen is, hielden de calculators in de zak. Dat de top van het concern strikt geheimhield hoe boterzacht de financiële basis was, hoeft geen verbazing te wekken. Maar dat een gerenommeerd accountantskantoor als Arthur Anderson faalde in het ontdekken van de enorm frauduleuze boekhouding, voedt het wantrouwen. Temeer daar Anderson afgelopen jaar meer dan een miljoen dollar per week van Enron ontving.
Afgelopen week werd bekend dat minstens vijftien hooggeplaatsten uit de regering-Bush, waaronder Defensieminister Donald Rumsfeld, tot voor kort in het bezit waren van Enron-aandelen. Staatssecretaris voor het leger Thomas White was vice-voorzitter van de Raad van Bestuur van Enron tot hij toetrad tot de politiek, economisch adviseur van de president Lawrence Lindsey was voorheen Enron-consultant, en Justitieminister John Ashcroft heeft aangekondigd geen leiding te kunnen geven aan het justitieonderzoek dat inmiddels op gang is gekomen, aangezien hij van Kenneth Lay meer dan vijftigduizend dollar kreeg voor zijn (volledig mislukte) presidentscampagne. Vlak voordat het aandeel instortte, belde Lay met minister van Economische Zaken Paul O'Neill en met de handelsminister Don Evans in een laatste wanhoops poging het bedrijf te redden. Dat maakte het Witte Huis afgelopen week bekend. O'Neill en Evans zouden niet op Lay’s verzoeken om hulp zijn ingegaan. In de Amerikaanse pers wordt gespeculeerd over de vraag waarom Evans en O'Neill dan toch maar liefst drie maanden wachtten met het opbiechten van de telefoontjes.
Enron werd eerder wel beloond voor zijn steun. In 2000 leidde vice-president Dick Cheney een werkgroep die een nieuwe energiepolitiek ontwierp. Zes keer ontmoette hij in die tijd Ken Lay. Het uiteindelijke door Cheney vastgestelde Energieplan vormde een radicale breuk met het verleden. Regulering werd afgewend, er werd besloten te gaan boren in Alaska en nog minder gebruik te maken van alternatieve energiebronnen dan al het geval was. Koren op de molen van Enron.
Volkomen onverwacht maakte president Bush afgelopen week bekend nooit met Kenneth Lay over de financiële situatie van Enron te hebben gesproken. Hij noemde Lay «een supporter». Bush zei dat Lay in 1994, tijdens zijn eerste campagne om gouverneur van Texas te worden, concurrent Ann Richards steunde. Zij benoemde Lay tot voorzitter van de gouvernementele Zakenraad, en Bush had dat omwille van de continuïteit zo gehouden toen hij vier jaar later Richards wist te verslaan. «Een clintonesque verdraaiing van de waarheid», noemde Time Magazine Bush’ uitlatingen. «President Bush’ uitleg van zijn relatie met Enron is op zijn best een halve waarheid. Hij sliep al met Enron voordat hij zelfs een politiek ambt bekleedde», meent Craig McDonald, directeur van Texans for Public Justice, een onpartijdige onderzoeksorganisatie die onder meer de geldstromen tussen het Texaanse bedrijfsleven en politici in kaart brengt. Volgens de organisatie is Kenneth Lay in Bush’ Texaanse jaren zijn belangrijkste financiële donor geweest, goed voor minstens 312 duizend dollar. In die tijd mocht Bush hem «Kenny Boy» noemen.
Bush is de eerste Amerikaanse president met een MBA op zak. Misschien was dat de reden waarom hij zijn verkiezingscampagne de duurste ooit vormgaf als een gestroomlijnd business plan dat investeerders een vet rendement beloofde. Het bedrijfsleven reageerde gretig. Enron is zeker niet het enige bedrijf dat zich door middel van het checkboek toegang heeft verschaft tot de hoogste regionen van de macht. Ook de tabaksfabrikanten hebben flink geïnvesteerd in de Republikeinen; zeven miljoen dollar in totaal. Met name Philip Morris (Marlboro, Chesterfield) tastte diep in de buidel en betaalde 2,8 miljoen aan Bush’ oorlogskas. Het rendement van die investering was grandioos. Minister van Justitie Ashcroft kneep het advocatenteam dat namens de staat rechtszaken voorbereidde tegen de grote tabaksfabrikanten zozeer af, dat er hoegenaamd niets meer terechtkwam van het door Clinton ingezette beleid dat erop was gericht om de sigarettenproducenten die tientallen jaren hadden gelogen over de gezondheidseffecten van het roken, keihard aan te pakken. Sinds Bush aan de macht is, is er geen grote rechtzaak meer tegen hen geweest. De tabaksindustrie heeft zich daarmee naar schatting honderd miljard dollar aan schadevergoedingen bespaard.
Ook in de Clinton-era was het bedrijfsleven flink vertegenwoordigd in het Witte Huis. Maar toen was het slechts één stem in een veelstemmig koor. Onder Bush junior vormen de bedrijven nagenoeg de enige stem, meent Julian Borger in The Guardian. Waar Clinton zijn eerste honderd dagen spendeerde aan een gevecht met de legerleiding over de rechten van homo’s binnen de krijgsmacht, hield Bush zich bezig met het terugbetalen van het bedrijfsleven voor de beleden steun. Hij schrapte het milieuverdrag van Kioto van de presidentiële agenda, vernietigde «lastige» veiligheidsvoorschriften voor de werkvloer, liet de faillissementswetgeving aanpassen, en stelde Alaska open voor energiewinning. Enron was niet het enige energiebedrijf dat aan zijn campagne bijdroeg. In totaal ontving hij uit die hoek 2,6 miljoen dollar.
Dat is peanuts vergeleken met de 3,2 miljoen die de houtindustrie investeerde, de 17,8 miljoen van de farmaceuten of de 25,4 miljoen van de oliebaronnen. Wie dacht dat de Amerikaanse media zo gevierd om hun onderzoeks journalistiek daar bol van stonden, heeft het mis. Ook die sector heeft belangen. Grote netwerken en mega-mediaconglomeraten als Time Warner spendeerden sinds 1993 meer dan 75 miljoen dollar aan verkiezingsdonaties. Tijdens de laatste verkiezingen ontving Bush uit die hoek 1,07 miljoen dollar, zijn tegenspeler Al Gore 1,13 miljoen. In 1999 werkten bijna driehonderd lobbyisten voor de mediaconglomeraten. Kosten: 31 miljoen dollar. De media behoren tot de voornaamste instandhouders van het peperdure verkiezingssysteem: het zijn met name de torenhoge reclameprijzen die de campagnekassen leegzuigen.
Toen Clinton in 1998 aankondigde dat hij gratis radio- en tv-zendtijd wilde instellen voor presidentskandidaten, wisten de lobbyisten van de grote kabelmaatschappijen het plan binnen enkele dagen onschadelijk te maken. Een van de belangrijkste tegenkrachten in de Senaat was John McCain, grote vriend van de media, die zich op de kabelnetwerken graag laat portretteren als de man van «straight talking America»; de ex-presidentskandidaat die zich inzet voor het hervormen van het financieringssysteem van verkiezingscampagnes. Volgens de ijzeren logica van de Washingtonse lobbywereld is McCain het Congreslid dat verreweg de meeste «financiële steun» ontvangt van de mediacorporaties: bijna zevenhonderdduizend dollar. Het is dit soort hypocrisie dat het Amerikaanse regeringssysteem langzaam uitholt en steeds vatbaarder maakt voor corruptie.
De eerste hoorzitting van het Congres in het onderzoek naar het Enron-schandaal vindt nog deze maand plaats, en wordt geleid door senator Joe Lieberman, die in 2000 in de race was voor het Democratische vice-presidentschap. Hij toonde zich uiterst verontwaardigd over de vervlechting van Enron met het kabinetsbeleid. Maar ook hij is niet brandschoon, al ontving hij «slechts» tweeduizend dollar van Enron. Daarmee is hij een van de in totaal 258 Congresleden die werden betaald uit de kas van het energiebedrijf. Bijna niemand gelooft dat de parlementaire onderzoeken niet nog meer onwelriekends aan het licht zullen brengen. Nu al wordt gespeculeerd over wat er moet gebeuren als Bush blijkt te hebben gelogen over zijn banden met «Kenny Boy». Een ding is zeker: een echte president van het volk wordt George W. Bush pas als hij het aandurft de financiering van verkiezingscampagnes ingrijpend te wijzigen. Dat zal hem echter zeker zijn tweede termijn kosten. En een heleboel geld.