‘Zou u liever meer liefhebben en meer lijden, of minder liefhebben en minder lijden? Dat is, denk ik, uiteindelijk de enige echte vraag.’ De eerste zinnen van zijn nieuwe roman Het enige verhaal zijn helemaal vintage Julian Barnes: een essayistische openingszet die meteen al een melancholieke grondtoon verraadt. Zeker als de ik-verteller even daarna stelt dat we meestal maar één verhaal te vertellen hebben, althans maar één dat ertoe doet, en hij even later bespiegelt over de rol van het geheugen dat juist doordat het ook een zeef is een eigen vorm van authenticiteit heeft, denk je dat je op bekend terrein bent. In het met de Man Booker Prize bekroonde Sense of an Ending (in het Nederlands vertaald als Alsof het voorbij is) gaan verhaal en reflectie erop voortdurend hand in hand. Hierin blikt een onbetrouwbare ik-verteller berustend terug op zijn leven, maar de lezer krijgt steeds meer zicht op het drama dat achter zijn gecontroleerde rationalisaties schuilgaat.

Hoewel Het enige verhaal zeker ook essayistische trekjes heeft, heeft de roman een heel ander soort verteller. ‘Hoe vaak vertellen we ons eigen levensverhaal? Hoe vaak stellen we het bij, verfraaien we, laten we handig dingen weg?’ vraagt verteller Tony zich af in Alsof het voorbij is. Het is een oprechte vraag, maar in de roman lijkt deze vooral Tony’s zelfbedrog te maskeren. In Het enige verhaal is hoofdpersoon Paul zich bewust van de verraderlijke eigenschappen van het geheugen, maar ben je als lezer toch geneigd hem te geloven: hij vertelt een authentiek verhaal, het verhaal dat zijn leven heeft bepaald.
Dat verhaal is eigenlijk snel verteld. De negentienjarige student Paul gaat in de zomer terug naar zijn ouderlijk huis in een plaats zo’n 25 kilometer ten zuiden van Londen, kortweg ‘het Dorp’. De geschiedenis speelt ergens in de jaren zestig. Met enige tegenzin laat Paul zich door zijn ouders overhalen lid te worden van de plaatselijke tennisclub – wat moet hij met ‘de Hugo’s en de Caroline’s die er het hele jaar door speelden’? Daar wordt hij voor het gemengde dubbeltoernooi door loting – ‘Ik weet nog dat ik later dacht: loting komt van lot en dat zit ook in noodlot, toch?’ – gekoppeld aan mevrouw Susan Macleod, 48 jaar oud, getrouwd en moeder van twee dochters die ouder zijn dan hij. Ze worden verliefd op elkaar.
Het lijkt een banaal gegeven: oudere vrouw wijdt jongeman in in de liefde. Zoals de verveelde Mrs. Robinson, die in de beroemde film The Graduate de net afgestudeerde Benjamin Braddock verleidt, of de middelbare vrouwen in Franse romans die jongelingen de ‘kunst van het minnen’ bijbrengen, oh là là. Maar, zoals Paul al meteen laat weten, op zijn relatie met Susan zijn roddelbladtermen als ‘cougar’ en ‘toyboy’ niet van toepassing – ‘Er was niets Frans aan onze relatie, noch aan ons.’ Hij is trots op zijn onconventionele liefde, een liefde waar zijn ouders het meest tegen gekant zouden zijn, meer dan als hij een meisje zwanger had gemaakt of had opgebiecht dat hij met Pedro van de kapsalon uit het dorp op reis zou gaan.
Misschien door dat gebrek aan ‘oh là là’ is het eerste deel van Het enige verhaal enigszins vlak. Hoewel Paul over het begin van de verliefdheid in de ik-vorm vertelt, heeft het iets afstandelijks, dat wordt versterkt doordat hij de lezer met u aanspreekt. Het vlakke wordt allicht ook in de hand gewerkt doordat hij in het eerste deel vooral stilstaat bij positieve herinneringen. Zoals alle gelukkige families op elkaar lijken, zo zijn gelukkige verliefdheden kennelijk ook uitwisselbaar. En dan blijkt aan het eind van dat eerste deel dat de zomerliefde zich over verschillende zomers uitstrekt en dat Paul inmiddels 21 is. In een ultrakort briefje aan zijn ouders schrijft hij dat hij naar Londen verhuist: ‘Ik ga samenwonen met mevrouw Macleod. Ik zal jullie het adres sturen zodra het zo ver is.’ Dan begint het tweede deel en allengs maken de gelukkige herinneringen plaats voor de pijnlijke en wordt de roman intiemer en schrijnender, wat vreemd genoeg wordt versterkt door de je-vorm waar Paul met regelmaat zijn toevlucht toe zoekt. Het ‘makkelijke’ verhaal is verteld, voor het moeilijke moet hij meer afstand creëren en dan past het amicale ‘ik’ en ‘u’ niet meer.
In het derde deel van de roman wordt over Paul grotendeels in de hij-vorm verhaald. Hij is een man van middelbare leeftijd die in verschillende buitenlanden heeft geleefd en verschillende vriendinnen heeft gehad – diep gingen die liefdes nooit. Schijnbaar is hij iemand ‘die nooit – niet echt, niet oprecht – verliefd was geweest’. Die liefde heeft hij wel beleefd, en hij heeft er geen spijt van, al spijt het hem wel dat hij toen te jong was, te absolutistisch.
Het is zoals Susan het aan het begin van hun relatie tegen hem heeft gezegd, met die ironie van haar die hij zo aantrekkelijk vond: ‘Vergeet nooit, jongeheer Paul, dat iedereen zijn liefdesverhaal heeft. Iedereen. Het mag een fiasco zijn geworden, het mag als een nachtkaars zijn uitgegaan, het mag zelfs nooit van de grond zijn gekomen, het mag alleen in zijn hoofd hebben gezeten, maar dat maakt het niet minder echt.’ Ze eindigde haar wijze les met: ‘Het is het enige verhaal.’ En dat is precies wat Julian Barnes zo mooi doet in zijn roman, het vertellen van het enige, het alles veranderende, het allesbepalende verhaal.