Elk jaar gaan toneelregisseur Annelore Kodde en ik naar het Zeeuws Nazomerfestival, dat is inmiddels een traditie. Overdag doen we nazomerse dingen, ’s avonds gaan we naar een locatievoorstelling. Zo kocht ik een fijne korte broek in Middelburg en ook de biografie van Bredero van René van Stipriaan en op donderdag zwommen we vlak bij het inmiddels wereldberoemde Zoutelande in de Noordzee. Die avond stond de laatste voorstelling op het programma: Winterreise in Fort Ellewoutsdijk.
Over Winterreise hadden we niets dan loftuitingen opgevangen, met als toppunt vijf sterren in de Volkskrant. Het stuk had bij voorbaat al geen schijn van kans. Fort Ellewoutsdijk was uitgerekend nu van de rest van de wereld afgesloten. Er is één weg en die weg was afgesloten. Op een bepaald moment waren we vijfhonderd meter van het dorp en fort verwijderd en toen kwam de grote omleiding, die ongeveer twintig minuten duurde. Ik had me daarover zo zitten opwinden dat daarna alles ‘stom’ was. Ik had me verheugd op een dekentje, vooral gezien de enorme kou en nattigheid die we de avond ervoor bij de stadswallen van Veere hadden moeten verduren. Wij waren zo’n beetje de laatsten die binnenkwamen. De kist met dekentjes was leeg. Een stuk verderop stond een medewerkster van het Rode Kruis met een dekentje in haar handen. ‘Is die over?’ vroeg ik. Het wijf keek me aan alsof ik een aap was. ‘Het kan ze geen reet schelen!’ riep ik. ‘Rustig!’ zei Annelore Kodde. We zaten helemaal achteraan, boven op een smalle, steile tribune. Voor me zat een man van twee meter. Het laatste wat ik wou, was hier zijn.
En toen begon het. Wat volgde was van een pathetiek die ik nauwelijks kan beschrijven. We kregen drie liederen uit de Winterreise van Schubert te horen (het zijn er in totaal 24) en een compilatie van ellendige teksten over de Eerste Wereldoorlog. Hé, Dylan Thomas, dacht ik op een gegeven moment toen één van de twee actrices ‘Do not go gentle into that good night’ zei. Teksten over afgerukte ledematen, bloed, dood en verderf. En nóg meer teksten over afgerukte hoofden en gaten in borstkassen en vrouwen die alles en iedereen verliezen en aan het einde was het nóg niet klaar, een meisje vindt een granaat en wiegt die in haar armpjes. ‘Welja’, sputterde ik vanaf de laatste rij. En toen zong de mezzosporaan het Erbarme dich van Bach en begonnen de actrices kommen soep uit te delen aan de mensen op de tribune, waardoor het eeuwen duurde voor wij eindelijk beneden kwamen. ‘Wil jij soep?’ vroeg ik aan Annelore Kodde. ‘Nee zeg’, zei ze, ‘als ik nu soep ga eten is het net alsof ik dit allemaal goedkeur!’
Het was vreselijk. Wij zaten als makke schapen op een hoge, smalle tribune, we konden geen kant op en die lui daar op het toneel overlaadden ons met één grote bak ellende. O ja, wacht, er was ook nog een audiofragment met vette teksten van wereldleiders, dingetjes over 9/11 enzovoort. Ja, und? denk ik dan. Denken jullie dat wij niet weten wat er in de wereld speelt en hoe slecht de mens is? Waarom spuien jullie deze ellende, zing je Erbarme dich en geef je ons een kom soep? Moeten we geschokt zijn? Moeten we strijdvaardig worden? Wij, het publiek, maar jullie, de kunstenaars, niet omdat jullie ons KEIHARD met de neus op de feiten drukken? Kunnen jullie je fijn op de borst kloppen? Wie denken jullie godverdomme wel niet dat je bent?! Er zat geen enkel verrassend element in dit stuk. Niets wat je anders naar de dingen liet kijken. Geen lichtheid, niets nieuws en ze behandelden ons alsof we vierjarige kleuters waren. Vijf sterren in de Volkskrant! Het spijt me zeer, maar het missen van mijn dekentje vond ik een veel groter probleem dan dit stuk. Trouwens, die soep, was dat mogelijk om ons, de makke schapen op de tribune, te appaiseren? Dat we bij vertrek zouden denken: ach, ze bedoelen het niet zo slecht allemaal? Wat bezielde regisseur Niek Kortekaas? Ik moest denken aan de tenenkrommend slechte film The Circle, waarin Tom Hanks en Emma Watson volstrekt serieus en ernstig ons wijzen op de gevaren van het internet, alsof dat iets was waar nog nooit iemand bij stilgestaan had, alsof ons, de bioscoopgangers, plotseling de schellen van de ogen hadden moeten vallen. Ik dacht de hele film lang naar een pastiche te kijken, verwachtte knipogen en misschien zelfs humor na verloop van tijd, maar niks hoor. Potsierlijk was het. Net zo potsierlijk als deze Winterreise.
De dag erop kwam alles goed. Ongepland gingen we naar een dansvoorstelling bij het Watersnoodmuseum. Die zou maar een klein uurtje duren en het was min of meer onderweg naar huis. Hellend vlak van Vloeistof. Vier jonge dansers uit heel Europa op een pannendak in het water. ‘Jullie mogen best de andere kant op kijken, hoor’, zei een van de dansers in het Engels. Hij zei nog meer, maar die ene zin volstond. Omdat we de avond ervoor niet de andere kant op hadden mogen kijken. Het was fris en grappig en verre van pathetisch of pretentieus en het ging natuurlijk over de opwarming van de aarde en dat we daar allemaal mee te maken zouden krijgen. We mochten er allemaal het onze van denken. Uiteindelijk belandden ze alle vier in het water en toen was het afgelopen. Ik wilde er niet weg. De zon scheen aangenaam, en ik kon me niet losrukken van die jonge dansers en de regisseuse. Ik wilde zelf dansen en in het water vallen. Dan weet ik dat het goed zit: als ik zelf wil dansen en in het water vallen, of zelfs een pannendak wil afnemen met een kruimeldief, dan besef ik dat dat waar ik naar heb zitten kijken meer dan goed was.
Overigens: vorig jaar overkwam ons precies het tegenovergestelde: we bezochten een voorstelling die door iedereen werd bekritiseerd en afgeraden omdat hij mislukt zou zijn. Voor wie zin heeft, is dat hier na te lezen. Ik weet niet of dit veelzeggend is, ik ben er niet zeker van of dit dwarsigheid is. Wat ik wel weet is dat je je – als het om kunst gaat – niets moet aantrekken van één ster of vijf sterren en zeker ook niet af moet gaan op de ‘iedereen’ uit de eerste zin van deze laatste alinea.