
Amper een generatie terug was het de vanzelfsprekendste zaak van de wereld: zodra een stel kinderen kreeg, ging het gezin de stad uit. De stad was vies, druk, stout, kortom een gevaar voor de tere kinderziel. Hoe anders is dat nu. Voor jonge mensen die zelf uit de stad komen, of er zijn komen studeren en daarna werken, is het stedelijk leven onderdeel van wie ze zijn en hoe ze leven. Dicht bij vrienden, werk, uitgaansplekken, winkels, kinderdagverblijf, school. Je leven verandert al genoeg als je kinderen krijgt, dan ga je toch niet ook nog eens in ballingschap in een groeikern wonen? Ook als dat betekent dat je eigenlijk te krap komt te wonen. In Almere krijg je twee keer zo veel ruimte voor je geld als in Amsterdam en toch willen mensen, ook met kinderen, in de stad blijven.
Er groeit dan ook een heel nieuwe generatie op in de stad. Dat zijn geen zielige bleekneusjes meer, maar de nieuwe bakfietsburgers. In Amsterdam is rond 2010, 2011 voor het eerst in decennia het geboortecijfer onder de autochtone inwoners hoger dan onder allochtonen. En op IJburg, de uitbreidingswijk die speciaal is bedoeld om gezinnen in de stad te houden, is het aantal nul- tot vierjarigen hoger dan het gemiddelde van heel Nederland. Nog altijd is het zo dat van de huishoudens in de Vinex-wijken 42 procent uit gezinnen bestaat en in de grote steden 26 procent. Maar de trek naar de buitenwijken die in de jaren zestig in volle kracht begon, heeft een keer genomen.
Het is goed voor de stad dat er meer kinderen zijn. Het is goed voor de evenwichtige samenstelling van de bevolking – een stad wordt niet aantrekkelijk als die alleen het domein is van grijsaards, jongeren en allochtone gezinnen die niet de middelen hebben om een andere keuze te maken. Gezinnen maken gebruik van voorzieningen en stimuleren daarmee de stedelijke economie. Zo valt de groei op van het aantal winkels met speelgoed en kinderkleren.
Ook in de horeca is deze jeugdige doelgroep duidelijk aanwezig. Een van de mooiste voorbeelden komt uit het immer trendgevoelige New York, waar de babyccino het licht heeft gezien – een drankje voor kinderen in de hippe koffietentjes die hun ouders graag frequenteren. Daar hebben de laptoppers gezelschap gekregen van de kinderwagens. Bovendien zorgen gezinnen voor hechte sociale netwerken, dankzij ontmoetingen tussen zowel ouders als kinderen op crèches en schoolpleinen. ‘Het gezin is de lijm van de stad te noemen’, schrijft architect Bas Liesker van het bureau Heren 5 in hun onderzoek naar ‘het ideale ééngezinsappartement’.
Kinderen hebben ruimte nodig, om te rennen en te gillen en te spelen – volgens het onderzoek van Heren 5 groeit hun actieradius van dertig meter tussen nul en vier jaar naar 150 meter als ze vier tot acht jaar oud zijn, naar vijfhonderd meter als ze tussen de acht en de twaalf zijn. Maar in de dichtbebouwde steden van Nederland is de druk op de ruimte al groot en is ook het aantal auto’s enorm toegenomen. Waren er volgens het onderzoek van Heren 5 in 1950 zestienduizend auto’s en 186.000 kinderen in Amsterdam, in 2000 was dat 227.000 auto’s en 102.000 kinderen. Zoals iedereen weet gaan spelende kinderen en auto’s niet goed samen. De bakfiets met drie schattige peuters plus de boodschappen erin is een geweldige uitvinding – je moet er niet aan denken dat al die bakfietsritten met de auto moesten worden gemaakt – maar ook die nemen veel ruimte in beslag op het fietspad en op de fietsparkeerplekken.
Ouders en gemeenten doen er alles aan om speelruimte te creëren. Op een van de eilanden in het oostelijk havengebied in Amsterdam is een ponton toegevoegd nadat er klachten waren gekomen over gebrek aan speelplekken. Bij de nieuwbouw langs het IJ, aan de Westerdoksdijk, zijn drie pontons aan elkaar gebonden met een hek eromheen als geïmproviseerde drijvende speeltuin.
Lia de Lange, planologe bij de gemeente Amsterdam, noemt een voorbeeld uit haar eigen Indische Buurt: ‘Daar is van een aantal verwaarloosde grasperkjes nu een buurtmoestuin gemaakt. Ik sprak daar een jongetje dat er heel blij mee was. Het verbaasde me al dat hij op zijn leeftijd al helemaal in de pastinaken was, maar wat bleek: hij en zijn vriendjes speelden graag verstoppertje achter die bakken.’ Zijn uitspraak doet denken aan die van een ander stadsjongetje dat werd geïnterviewd voor het boek Stadskinderen uit 2004 van de UvA-stadsgeografen Lia Karsten en Caroline Bouw. Hij vertelde over zijn neefje dat buiten woont: ‘Zo zielig, ze hebben daar alleen maar gras.’
Planologe De Lange houdt een hartstochtelijk pleidooi voor minder angst en meer samenwerking tussen ouders en gemeente bij het ontwerpen en inrichten van openbare ruimte die tevens speelruimte is: ‘Altijd is er discussie over de aansprakelijkheid, de gemeente is doodsbang voor ongelukken. Speelplekken worden zo doorontworpen dat ze zouteloos en totaal onaantrekkelijk worden. Er is een verbond nodig van ouders en gemeente om de stad leuker te maken voor kinderen, zodat ze zich kunnen uitleven. Kinderen moeten zich ook autonoom kunnen bewegen, zonder dat er de hele tijd een volwassene meekijkt.’
Het is goed mogelijk dat sommige gezinnen niet vrijwillig in de stad blijven, maar dat ze vanwege de crisis niet kunnen verhuizen, dat de woon- en hypotheekmarkt ze in de stad houdt. Maar feit blijft dat het aanbod van voor gezinnen geschikte woningen ver achterblijft bij de vraag. Toen Amsterdam begon aan de transformatie van het voormalige oostelijk havengebied tot woonwijk hadden de stadsplanners een heel ander idee van de ‘wooncarrière’ daar. ‘We wisten dat dit milieu aantrekkelijk zou zijn voor gezinnen’, zegt Lia de Lange. ‘Het waren vooral driekamerwoningen voor gezinnen met één kind. We dachten, als er een tweede kind komt, dan gaan ze alsnog de stad uit. Het was toen ondenkbaar dat twee kinderen een slaapkamer zouden delen, zoals nu normaal is geworden.’
Lia de Lange heeft ook aan IJburg ontworpen. ‘Daar zie je ook dat mensen zich massaal op een woonmilieu werpen dat ook maar enigszins aantrekkelijk is voor kinderen. We hebben ook veel bewuster rekening gehouden met kinderen. Daar ligt nu het aantal kinderen gemiddeld hoger dan in de Vinex-wijk Leidsche Rijn! Godzijdank passen er maar drie kinderen in een bakfiets, anders was de ramp niet te overzien geweest.’ Nog een wijk waar de invloed van gezinnen heel duidelijk te zien is, is de Watergraafsmeer. ‘Toen ik bij de gemeente kwam werken was die buurt heel erg vergrijsd. Nu zie je overal kinderen spelen.’
Dergelijke wijken met brede stoepen, tamelijk ruime woningen en weinig doorgaand verkeer noemt Lia Karsten, sociaal-geograaf aan de Universiteit van Amsterdam, ‘de stedelijke luwte’ die bij gezinnen uitermate populair is. Karsten is ook de bedenker van het begrip yupp; de opvolger van de yup, de young urban professional, is de young urban professional parent.
Hoe kun je binnen de bestaande stedelijke omgeving woningen ontwerpen die beter aan de wensen van gezinnen voldoen dan wat er nu in Nederland op de markt komt? Bureau Heren 5 heeft twee studies gewijd aan het ega, het EénGezinsAppartement. Bas Liesker van Heren 5 vertelt: ‘De plattegrond van het geijkte Nederlandse appartement ziet er zo uit: eerst loop je over een betonnen galerij van een meter breed, dan kom je in een halletje waar je met je elleboog meteen de barometer van de muur tikt als je je jas uitdoet. Dan loop je door een nare smalle gang met heel veel deuren naar één grote ruimte waar alles plaatsvindt: koken, eten, tv kijken, zithoek. Hoe komen we hiervan los? Er moet wel iets gebeuren, want wij ontdekten dat liefst 73 procent van de gezinnen in Amsterdam ontevreden is met zijn woonsituatie.’
De inspiratie sloeg toe toen hij naar de film Una giornata particolare keek, waarin Sophia Loren door het appartement loopt om haar man en kinderen te wekken, die naar de grote Mussolini-manifestatie moeten. ‘Zij loopt van kamer naar kamer, nooit door zo’n benauwde gang.’ Het bureau heeft al zijn stagiaires aangeschreven die uit het Middellandse-Zeegebied kwamen en ze gevraagd het huis te tekenen waar ze zelf waren opgegroeid. ‘En ziedaar: Francesca uit Genua groeide op in zo’n Sophia Loren-plattegrond. De oplossing is dus: veel kamers, grote hallen waar je rustig je poppenhuis of je speelgoedtrein kunt neerzetten, en flexibel gebruik.’
Uiteindelijk zijn flexibiliteit en dubbelgebruik belangrijker dan het aantal vierkante meters, zegt hij. ‘Wat goed werkt is een “annex” aan de woonkamer. Dat is een ruimte die van zeg maar zes tot acht uur ’s avonds eetkamer is, overdag met een schuifdeur is af te scheiden als werkkamer, ’s nachts een slaapkamer kan zijn en in het weekend is het één grote open speelkamer.’ Hun onderzoek Het gezin in de stad sluiten Bas Liesker en Jeroen Atteveld dan ook af met een agenda voor het ega, met onder meer: veel kamers; kunnen spelen in de gang; naar je eigen kamer kunnen gaan; de woning moet kunnen meegroeien en -veranderen; dubbelgebruik; een buitenruimte.
Heren 5 bouwt nu aan een project op het Overtoomse Veld, in de Kolenkitbuurt, waar ze het ega in praktijk brengen. ‘Het zijn 37 gezinsappartementen met veel kamers en grote hallen en annexen aan de woonkamer’, zegt Liesker. ‘Er is een opgetilde straat voor de allerkleinsten en een buitengebied waar groteren buiten kunnen spelen, met de mogelijkheid ze vanuit de woningen in de gaten te houden.’
Wil de stad de gezinnen houden die in de stad willen blijven, dan moet er iets gebeuren – dit is hun recept.
‘Opgroeien in de stad’ was het thema van live talkshow en webmagazine Stadsleven van Tracy Metz. Zie stadslevenamsterdam.nl voor blogs, foto’s en de video
Beeld: De Schuur van IJburg, een plek waar mensen elkaar kunnen ontmoeten en waar kinderen kunnen leren met pony’s om te gaan (Mats van Soolingen / HH).