OP HET KRUISPUNT van de jaren vijftig en zestig, toen Nederland nog betrekkelijk onschuldig oogde, raakte de natie in hevige beroering door de zaak van dokter O. Het betrof een plattelandsarts die zijn vrouw zou hebben vergiftigd. Hij ontkende. Tevergeefs.
Even later stond O. andermaal centraal in de publieke belangstelling. Er had zich in zijn omgeving weer een sterfgeval voorgedaan. Het was een medegedetineerde in de Leeuwarder strafgevangenis, die levenloos in zijn cel was gevonden, onder achterlating van een briefje waarin de man bekende de ware verantwoordelijke te zijn voor het overlijden van mevrouw O.
Had de zaak-O. een spectaculaire wending genomen? Of had de arts vanachter de tralies een diabolisch spelletje bedacht, bedoeld om zichzelf wit te wassen?
Toen O. voor de tweede keer oog in oog met zijn rechters stond, weer van moord verdacht, werd er door het rechtbankverslaggevend journaille romantisch gespeculeerd over de justitiele dwaling waarvan de plattelandsarts het slachtoffer dreigde te worden. Het was, als men achteraf met onverhit hoofd de procesverslagen leest, allemaal kletskoek. Een blinde zag: de man was guilty as hell. Zo oordeelden ook de heren magistraten: O. was met recht en reden al een keer tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld. Daar kwam nu nog een levenslange detentie bij, in de praktijk niet gemakkelijk uitvoerbaar en in elk geval ingewikkelder dan de strop waaraan hij ongetwijfeld in een land als bijvoorbeeld Engeland had gebungeld.
‘De laatste beslissende maatstaf met behulp waarvan je kunt bepalen of iemand tot je vrienden zou horen, of al onherroepelijk bij de vijand is, betreft de doodstraf. Wie voor is, deugt niet’, schreef S. Montag ooit.
Zo is het maar net.
Nederland heeft de capital punishment in 1870 afgeschaft. Tussen de bedrijven door heeft een enkele oorlogsmisdadiger wiens gehate aanblik wij niet langer konden verdragen, de kogel gekregen, maar voor de rest is de doodstraf in Nederland indiscutabel. Het is gespreksstof voor taxichauffeurs en andere intellectueel minderbedeelden, het onderwerp heeft geen politieke basis; het is hoogstens een voetnoot in het programma van de Staatkundig Gereformeerde Partij, een fundamentalistische minisplinter die op schriftuurlijke gronden van mening is dat de overheid het zwaard niet tevergeefs draagt. Voor de rest kent de publieke discussie andere prioriteiten. Weliswaar meldt zich om de tien jaar een gepensioneerde politiecommissaris of ex-gevangenisdirecteur die ter beteugeling van de criminaliteit om herinvoering van de doodstraf vraagt (‘Een groot voltage en ze zijn onmiddellijk dood’), om uiteindelijk door niemand serieus te worden genomen. Zelfs niet, als men het mij vraagt, door de 43 procent der Nederlanders die, volgens de becijfering van het Sociaal Cultureel Plan Bureau, voor herinvoering van de doodstraf zou zijn. Drieenveertig procent! Het lijkt heel wat, maar het zegt voornamelijk iets over de betrekkelijkheid van dit soort publiekelijke nierenproeverij en verder zegt het helemaal niets in een natie die gelukkig niet per enquete, referendum of bevolkingsonderzoek wordt geregeerd.
De eventuele herinvoering van de doodstraf behoeft een grondwetswijziging en impliceert een tweederde meerderheid van de volksvertegenwoordiging. De conservatieve houwdegens die in de resocialiserende werking van het hakblok geloven, zijn dus kansloos. Het is - als er weer eens iets onverdraaglijk ergs geschiedt - een gespreksonderwerp in het dorpscafe, nimmer in de vergaderzaal van de Tweede of Eerste Kamer. Wel, tot mijn pijnlijke verbazing, in de huiskamer van de schrijver Gerrit Krol, die een paar jaar geleden een onbehaaglijk stemmende ‘bespiegeling over de doodstraf’ heeft geschreven. Het was ‘de roep van een machteloze’, gericht tegen bijvoorbeeld onze ‘verlichte kranten’, die de gang van een terdoodveroordeelde naar het schavot over het algemeen als ‘onverdraaglijk’ ervaren. De verlichte kranten hebben makkelijk praten, vindt Krol. ‘Onverdraaglijker lijkt mij het lot van een slachtoffer dat door het recht is verlaten. Met vijf a zes doodstraffen in het beruchte Spaanse spijsolieproces zou de nagedachtenis zijn geeerd van achthonderd slachtoffers en zou het bestaan van tienduizend overlevenden, die “geen leven meer hebben”, iets gemakkelijker te dragen zijn geweest.’ Anders, meende Krol, dan in bijvoorbeeld het middeleeuwse Spanje, waarin de ultieme straf ‘en de liefst publieke uitvoering ervan’ geen probleem was. Maar wij leven nu eenmaal, constateer ik op mijn beurt, niet in het middeleeuwse Spanje, maar in het verlichte Nederland, waarin het ‘Wetboek van Onrecht’ (de term is van Krol) een delinquent, wat hij ook misdeed, een behoorlijke behandeling garandeert en het ‘oog om oog tand om tand’ is afgezworen, hoe decoratief het hakblok, de strop, de guillotine en de garotte ook mogen ogen.
HET WEEKBLAD HP/De Tijd vond voornoemde 43 procent voorstanders van de doodstraf alarmerend genoeg om een discussie over het onderwerp te beleggen. Tussen de strafpleiter Max Moszkowicz (tegen), de rechter Tom Schalken (tegen) en voornoemde Gerrit Krol, want boven het taxichauffeursniveau is er in Nederland nu eenmaal niemand, behalve hij, te vinden die bereid is zijn intellectuele denkkracht ten faveure van de doodstraf te mobiliseren.
Moszkowicz en Schalken hadden het niet moeilijk. Hun argumenten zijn geijkt door vele decennia humanistische strafrechtspraktijk. Moszkowicz beschouwt de doodstraf als ‘een tegennatuurlijke daad’, waarvan hij - onvrijwillig toeschouwer in Auschwitz en Mauthausen - letterlijk moest kotsen. Schalken bestreed de theorie over de afschrikwekkende en dus preventieve werking van het schavot: ‘De echte moordenaars moorden toch wel, omdat ze ziek zijn of niet nadenken bij wat ze doen.’
Krol op zijn beurt had niet veel tekst, behalve dat hij opmerkte een bijvoorbeeld twintigjarige detentie ook niet als het summum van verlichting te beschouwen. Dat is ongetwijfeld juist, maar voegt niets wezenlijks aan de discussie toe: een kritische kijk op de scherprechter impliceert niet dat men daarmee automatisch een voorstander van een semi-levenslange detentie is. Het deugt immers geen van tweeen. Summum ius, summa iniuria - het grootste recht is het grootste onrecht. Van de gevangenis wordt niemand beter, om het even of je twee jaar of twintig jaar op water en brood wordt gezet. Het socialiseren of resocialiseren van de ontspoorde medemens, het is veelal een tragische mislukking. De gevangenis is de leerschool des levens waarin je door je medegevangenen de betere criminele kunstjes wordt onderwezen. De maatschappij staat machteloos als de ontspoorde medeburger moet worden gercorrigeerd, om het even of hij zich aan bedrieglijke bankbreuk of meervoudige manslag schuldig heeft gemaakt.
Een week na de discussie in HP/De Tijd werd in de stadsstaat Singapore de strop om de hals van de Nederlandse zakenman Johannes van Damme gelegd. Menige Nederlandse kwaliteitskrant had even eerder een plaatsbewijs bij de Singapore Airlines geboekt, na even eerder een spoedcursus Libelle-journalistiek te hebben gevolgd. ‘Guus’, had Van Damme volgens De Volkskrant tegen zijn sociaal raadsman gezegd, ‘als je morgen onder de kooitjes met zangvogels zit, doe dan om tien over zes je ogen even dicht en denk aan mij.’
Trouwens, eigenlijk was die Van Damme ‘een grote, onhandige, maar wel vriendelijke jongen’ (Trouw), ‘altijd in voor een gezellig kletspraatje’, ‘zelfs een jaar prins carnaval’ (Het Parool). Samenvattend: ‘een goeie lobbes, die ergens slachtoffer is geworden van die rotdrugs’ (NRC Handelsblad). Een slachtoffer dat met 4,3 kilo heroine de vluchthaven van Singapore betrad, een slachtoffer dat trouwens een paar jaar eerder door de Haarlemse rechtbank wegens marihuanasmokkel tot tien weken celstraf is veroordeeld. Het verschil tussen een lege koffer en een koffer met 4,3 kilo heroine, met een straatwaarde van vijf miljoen gulden, het is het verschil tussen Dichtung und Wahrheit. De rechtbank van Singapore had dus weinig problemen met de bewijsvoering.
Volgden verwarrende verhalen over CRI- werkzaamheden van de beklaagde, die er eigenlijk op gericht waren de wereldwijde handel in drugs te beteugelen. Plus drie op het laatste ogenblik ten tonele gevoerde getuigen, van wie er twee niet bestonden en de derde nog nooit van ene ir. J. van Damme bleek te hebben gehoord. Het klonk allemaal verre van geloofwaardig en het vermocht de - inmiddels in het aangezicht van de dood vroom geworden - verdachte niet te redden. Maar het gaat mij er niet om Christus ten tweeden male te kruisigen, het gaat primair om het feit dat de justitie van Singapore in een zaak van evidente schuld een juridisch adequaat en een in de praktische uitvoering barbaars antwoord heeft gegeven.
Een barbaars antwoord waarvoor in Nederland geen begrip bestaat, die bedrieglijke 43 procent voorstanders van de doodstraf ten spijt. Geen politicus die de regering van Singapore een telegram met sympathiebetuigingen heeft gezonden. Geen hoofdartikel waarin niet de staf over het gebeuren is gebroken. Zelfs de notoire ingezonden-stukkenverslaafden hielden zich in deze kwestie opvallend koest, behalve tot mijn verbazing in de lezersrubriek van NRC Handelsblad, waarin waarachtig een soort discussie over dit onderwerp is gevoerd.
Het snoerde af en toe de keel dicht - uit mededogen, met bijvoorbeeld de vader wiens dochter door een junk is doodgereden en daar nu, in het licht van de affaire-Van Damme, even radeloos als begrijpelijk op reageerde: ‘De hoogste boom is niet hoog genoeg om zulke mensen op te hangen. De dader van mijn dochter heeft zijn straf nooit gekregen, misschien geeft de dood van deze man mij de voldoening dat hierdoor weer wat mensenlevens gespaard worden.’
Wie zal het wagen de briefschrijver in zijn smart met de waarden van christendom en humanisme lastig te vallen, die het ons verbieden, maatschappelijke softies als wij zijn, over andermans leven te beschikken?
In dezelfde rubriek stond echter een regelrecht diepvriespleidooi voor ‘dodingsmethoden waarvan de betrokkene in het geheel niets merkt’ - behalve natuurlijk dat hij eraan overlijdt. De briefschrijver wist precies wat er diende te gebeuren: ‘Hen opsluiten tot aan het eind van hun leven is inhumaan en kost te veel geld. De doodstraf stelt ons in staat op betrekkelijk humane en ook economische wijze de criminele vloed te keren.’ De galg als rationeel instrument bij het beteugelen van het financieringstekort - het is een wijze van denken waarvoor zelfs binnen overijverig bezuinigend paars geen sympathie bestaat.
DONDERDAGAVOND, HALF TWAALF. Half zes ‘s morgens volgens de tijdsberekening van de stadstaat Singapore. Op de autoradio van de taxichauffeur wordt de affaire-Van Damme ter sprake gebracht. Ik informeer of de man inmiddels inderdaad… De bekende fout. Snij bij een taxichauffeur nimmer een onderwerp van politiek-maatschappelijke strekking aan, want je weet niet wat je hoort. Hij laat snuivend weten van mening te zijn dat 'meneer de ingenieur’ wat hem betreft al twee jaar geleden was opgeknoopt, liefst zonder enige vorm van proces. Mijn fooi valt wat bescheidener uit dan normaal.
Inmiddels maakt Van Damme, achter de tweemanshoge gevangenismuren, zijn gang naar het schavot. Nederland 3 is op een discrete vorm van muzak overgegaan, in afwachting van nadere mededelingen. Die worden om een uur ‘s nachts gedaan door Hans van Mierlo, de minister van buitenlandse zaken. De Nederlandse regering heeft 'met gevoelens van grote teleurstelling en afschuw kennis genomen van het bericht dat hedenmorgen te Singapore… Het is de doodstraf zelf, zo onvoorstelbaar in de Nederlandse cultuur…’
Het is, hoe men ook over het slachtoffer moge denken, te vreselijk voor woorden. De doodstraf, het is werkelijk het verschil tussen een beschaafde en een onbeschaafde natie. Of zijn dit elitaire praatjes? Gerrit Krol vindt van wel: ‘Dit onderwerp is in Nederland taboe, tenminste in de hogere kringen. De bovenlaag heeft maling aan het gewone volk.’ Het is mogelijk. Niettemin, zou op het moment dat Van Mierlo de executie bevestigde nog steeds 43 procent van de Nederlandse bevolking voor de doodstraf zijn geweest? Ik betwijfel het. Het is in elk geval een troost dat dit soort geluiden geen enkele parlementaire basis heeft, niet bij links en niet bij rechts, niet inzake de ongelukkige Nederlandse zakenman noch met betrekking tot de doodstraf-in-principiele-zin.
Nee, het Koninkrijk der Nederlanden is ongetwijfeld verre van ideaal ingericht. Er bestaat bijvoorbeeld, als ik de berichten mag geloven, een kloof tussen burgers en bestuur.
Het zij zo.
In sommige gevallen - zoals dit - moet het van harte worden toegejuicht.