Vorige week verscheen je debuutroman ‘Jij en ik en alles daartussenin’, over een overleden man die zijn ex-vrouw stalkt. Waarom moeten mensen dat boek gaan lezen? Auke Hulst: ‘Omdat het gaat over iets wat ons allen bezighoudt: de liefde. Wat ze betekent; hoe je ernaar kijkt; de totale verdwazing die ze meebrengt. Mensen moeten het lezen om te herkennen, te schrikken en te overdenken – en hopelijk óók omdat het gewoon een mooi boek is.’

Wat vonden je meelezers ervan?

‘Vooral de vrouwen vonden het erg mooi. Daar keek ik van op. Toen ik het boek schreef dacht ik: dit is echt borderline-vrouw-onvriendelijk. Max Herder, de hoofdpersoon, ontkent voortdurend de waarheid van zijn ex. Ik dacht dat dat vrouwen zou storen, maar dat viel mee. Sommige mannen vonden het in z’n romantische notie niet meer van deze tijd: omdat ze denken dat romantiek niet meer bestaat. Daar geloof ik niks van. Ik denk dat wanneer mensen echt verliefd zijn iedere vorm van rede zoek, en elke krankzinnige romantische gedachte daar is. Eigenlijk denk ik dat mannen het een beetje een eng boek vinden; dat ze bang zijn om onder ogen te zien dat ze niet zo veel verschillen van de hoofdpersoon.’

Waren er ook meelezers die het slecht geschreven vonden?

(schrikt) ‘Nee. Hoezo? Vond jij het slecht geschreven? Er waren wel mensen die vonden dat ik te veel metaforen gebruikte. Ik kon moeilijk kiezen. Die kritiek heeft me gedwongen dat toch te doen.’

Max Herder, de hoofdpersoon en verteller in jouw boek, wat is dat voor een man?

‘Dat is iemand die het grootste deel van zijn leven in zichzelf heeft geleefd. Iemand die niet communicatief is. Hij is gewend met zijn handen te werken. Een tobber, geen prater. Kortom, een heel introvert iemand.’

Is Max Herder Auke Hulst?

‘Er zijn overeenkomsten, maar ook verschillen. Ik kan namelijk wel een aardig stukje aanlullen. Aan de andere kant: ik had zo’n jongen kunnen worden. Max Herder is net zo gesloten als ik acht jaar geleden was. Ik vroeg me af: als je zo bent en je verliest iemand, hoe kan dat dan gaan gisten? Het idee van de dode die zijn ex stalkt, had ik al heel lang: ik wist alleen nog niet wat ik ermee wilde zeggen. Toen maakte ik in mijn persoonlijke leven bepaalde dingen mee, en werd het het ideale voertuig.’

Herder heeft ook iets arrogants: hij kijkt neer op mensen die opgaan in de dingen die ze doen.

‘Dat is geen arrogantie; dat is frustratie. Waar je niet aan mee kunt doen, daar moet je van walgen. Mensen als Max Herder maken zichzelf wijs dat ze de waarheid in pacht hebben, maar twijfelen tegelijk. Ze hebben verlangens, maar zijn onmachtig om die verlangens te vervullen. Het sociale instrumentarium ontbreekt ze ervoor. Alles is uiteindelijk zelfrechtvaardiging; het is makkelijker dingen recht te lullen dan ze te veranderen.’

Tegelijk is Max Herder geobsedeerd door wat echt is en wat niet. Hij vindt zichzelf echter dan andere mensen.

‘Dat viel mij bij herlezing ook op. Die karaktertrek herken ik wel bij mezelf. Tegenwoordig zijn alle onderdelen van de wereld economie. Zoals Houellebecq schrijft: alles is markt, alles is strijd – iedereen wordt gedwongen om de hoer te spelen. Het gevolg daarvan is dat het heel moeilijk wordt om én je integriteit te bewaren, én te overleven. Een voorbeeld: een paar jaar geleden stuurde ik enkele demo’s naar platenmaatschappijen en dan kreeg ik steevast brieven terug met de tekst: “Het is heel goed en je verdient een platencontract, maar het kan niet want we hebben geen geld om te investeren.” Dat geld was er natuurlijk wel, alleen werd het geïnvesteerd in artiesten die meer opleveren: het blockbuster-denken. In de literatuur, waar de markt wordt verpest door edelschrijvers als Kluun, en de politiek zie je hetzelfde gebeuren. Waarom ga je als politicus zitten debatteren in de pauze van de Soundmixshow? Alleen omdat je markt ruikt. Een politicus moet kunnen leiden. Hij moet kunnen zeggen: wat is dit voor verarming, dit doen we niet, stik er maar in! Zelf zou ik nooit bij Goedemorgen Nederland gaan zitten; en ook niet bij de Soundmixshow, en helemáál niet bij Jensen – tenzij ik een bazooka bij me heb.’

Je voelt je bedreigd?

‘Ja, ik voel me bedreigd: als consument en als producent. Ik vraag me ook af: waarom werken alle media daaraan mee? Waarom zegt men over Ellen van Rijn niet: jongens, dit is gewoon kut geschreven. Slechte of goede recensies: eigenlijk doet het er niet toe, sommige schrijvers zijn de inkt niet waard. Ik vind dat serieuze media de taak hebben om de cultuur te bewaken. Je moet niet altijd achter het publiek aanhollen. Je moet durven te leiden. Een beetje paternalisme kan geen kwaad.’

Volgens mij is dit boek heel erg één op één geschreven: tegen het therapeutische aan.

‘Ik wilde op papier de state of mind benaderen waarin je door liefde kunt geraken. Veel boeken over emotional turmoil worden achteraf geschreven, vaak met afstand. Maskers op en bagatelliseren maar! Ik wilde dat niet. Ik wilde warts and all tonen. Daarom heb ik niet veel op met ironie. Het wordt snel zelfbescherming, een vorm van lafheid. Kijk naar de Grunberg-epigonen: ze nemen wat ze vertellen niet serieus. Begrijp me goed, ik heb niets tegen humoristische boeken, maar dan moet je de humor wel serieus nemen. Absurdisten bijvoorbeeld zijn doodernstig over humor, daarom vind ik dat superieure humor. De Pythons. Reeves & Mortimer. Maar tegenwoordig wordt humor vaak gebruikt om het verhaal van zijn ernst te ontdoen.’

Is het niet gevaarlijk: als schrijver zo dicht op je materiaal zitten?

‘Het gevaar bestaat dat je een pathetisch boek schrijft. Daarnaast kan ik me voorstellen dat je al tikkend knijterdepressief wordt. Of je dat ervoor over moet hebben? Dat betwijfel ik. Leven is belangrijker dan schrijven. Ik ben niet iemand die de vernieling opzoekt – ik heb al genoeg vernieling meegemaakt. Wat ik wel doe is mezelf in een bepaalde sfeer brengen. Tijdens het schrijven luister ik naar melancholische muziek; in die zin zoek ik de duisternis wel een beetje op.’

Tijdens ons gesprek heb je voortdurend de neiging om je te verontschuldigen voor wat je zegt. Je hoofdpersoon doet dat ook: vergelijkt hij het vrouwenlichaam met een gitaar, verontschuldigt hij zich direct voor het cliché.

‘Maar er ís ook geen betere metafoor voor het vrouwenlichaam. En ja, de hoofdpersoon is zich bewust van het cliché, dus excuseert hij zich.’

Is het niet gewoon zo dat de schrijver Auke Hulst geen betere metafoor kan verzinnen, zijn beperkingen doorziet en zich vervolgens excuseert?

‘Het is een expositie van karakter. De functie is dat het iets vertelt over de persoon.’

Verzin je dit nu ter plekke?

(lacht:) ‘Ik zou het bij god niet weten.’

Maar doe jij dan niet precies hetzelfde als die ironische schrijvers: iets geven en dat direct weer terugnemen?

‘Ironie is met een grapje de angel uit je verhaal halen. Dit is iets anders. Dit is voortdurende verwarring en twijfel. Ironie wordt gebruikt wanneer de schrijver zichzelf een houding probeert te geven; hier is iemand aan het woord die zich juist geen houding wéét te geven. Hij praat en praat en praat en denkt dan plotseling: bullshit!’

Ter afsluiting: de erotische passages – wat is het geheim van een goede seksscène?

‘Je moet een beetje geil zijn, maar niet té.’

Vind je het opwindend wat je schrijft?

‘Ik vind het juist ontzettend pijnlijk. Er zit tweeënhalve pagina in het boek die ik niet kan lezen. Ik doe het wel, maar met moeite. Dat is de scène waarin de hoofdpersoon ziet hoe zijn ex haar nieuwe vriend pijpt en het zaad doorslikt – iets wat ze bij hem nooit wilde doen. Hij wordt ontzettend kwaad en krijgt een fantasie waarin de ex en de nieuwe vriend aan elkaar zitten vastgebonden tot aan de dood en alleen nog maar elkaars uitwerpselen kunnen eten en drinken. Vreemd genoeg is dat ook de enige scène die op een intellectuele manier tot stand kwam: het is een verhaspelde versie van de mythe van Aphrodite en Ares.’

Voel je je ongemakkelijk tijdens het schrijven van zo’n scène?

‘Je voelt je niet ongemakkelijk tijdens het schrijven, wél tijdens het lezen. Een seksscène schrijven is eigenlijk heel leuk, ik zou best een boek willen schrijven met alleen maar seksscènes. Dat lijkt me kostelijk. Maar het is wel heel moeilijk. Kijk, pornoboekjes zijn taalkundig verschrikkelijk. “De kloppende toverstaf stampte in de roze roos”, daar word je gewoon niet heet van. Daartegenover staat de seks die vanuit een ongelooflijke nabijheid wordt beschreven, de zogenaamde geitenwollensokkenseks. Ergens tussen die twee polen bevindt zich de dierlijke en tegelijk niet-dierlijke waarheid.’ .