
Waar het wél over zou moeten gaan? Over de 8,7 procent. Achter dat getal gaat het meest ingrijpende, tastbare gevolg van de crisis in Nederland schuil: de inmiddels massale werkloosheid. Elke dag zitten er vierhonderd mensen méér zonder baan. Terwijl u dit commentaar leest, komen er twee werklozen bij. Dat betekent: twee levens die op z’n kop gezet worden, twee huishoudens die plotseling van veel minder moeten rondkomen, maar ook een spoor van gefnuikte toekomstplannen, schaamte en verdriet. En het einde is nog niet in zicht. Terwijl de politiek steggelt over nieuwe bezuinigingen sluipt de werkloosheid naar de magische tien procent.
Voor De Groene Amsterdammer is die stille opmars reden om deze week extra aandacht te besteden aan de nieuwe werkloosheid. Dat dit überhaupt nodig is, zegt al veel. Hoe kan het dat er niet veel meer beroering over ontstaat? In zijn essay wijst Paul de Beer, hoogleraar arbeidsverhoudingen, op wat hij de ‘privatisering van de werkloosheid’ noemt. Het tekort aan banen wordt niet langer gezien als een probleem waar de overheid iets aan moet doen. Wie werkloos raakt, is daar op de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor. De oplossing: minder kieskeurig zijn, bijscholen, employability en vooral heel veel solliciteren.
Dat is gevaarlijke onzin. Als zoveel mensen rond hetzelfde tijdstip werkloos raken, is er natuurlijk meer aan de hand. Met alleen het rutteaanse ‘je verantwoordelijkheid nemen’ kom je er dan niet. Het tekort aan banen in Nederland is structureel geworden, en daarmee een politiek probleem. Maar er is nog een andere reden waarom die nieuwe werkelijkheid niet doordringt. Ja, Den Haag heeft de werkloosheid geprivatiseerd. Maar veel van de nieuwe werklozen schikken zich (onbewust) ook zonder sputteren in die rol.
De journaliste Barbara Ehrenreich beschreef jaren geleden al hoe werkloze Amerikaanse middenklassers zich massaal uitgaven voor ‘consultant’. Iets soortgelijks gebeurt nu in Nederland. Wie noemt zich tegenwoordig nog ronduit werkloos? De nieuwe baanlozen, de 8,7 procent dus, ploeteren in plaats daarvan voort als Zelfstandige Zonder Opdrachten, ze klussen bij in baantjes ver onder hun niveau of stapelen de ene onbetaalde functie op de andere stage. Koos Werkeloos bestaat niet meer. Tegenwoordig ben je hooguit een beetje werkloos. Of nog liever: in between jobs.
Anders dan vroeger is werkloos zijn geen identiteit meer. Die opstelling van de nieuwe werklozen is volstrekt begrijpelijk. Bewonderenswaardig, zelfs. Beter goede moed houden dan zwelgen in het eigen leed. Maar wat op het individuele vlak logisch is, kan op maatschappelijk niveau rampzalig uitpakken. De omarming van de eigen verantwoordelijkheid maakt de nieuwe werkloosheid nagenoeg onzichtbaar. Het ontslaat politici van de verplichting er al het mogelijke tegen te doen. En solidariteit is ver te zoeken.
Bij de pakken neerzitten is geen optie. Alleen maar stug doorsolliciteren in je eentje evenmin. De nieuwe werkloosheid is een collectief, geen individueel probleem. Dat schreeuwt om een coming-out: hier zijn we, doe er wat aan. Dat er anno 2013 geen lange rijen meer staan voor het stempellokaal is een zegen. Maar het stille leed aan de keukentafel is ook niet alles.