‘Benedictus XVI heeft mijn werk gewaardeerd vanaf het moment dat hij Brief aan een ongeboren kind las. En dat niet alleen; hij is een paus met wie ik het menigmaal eens ben geweest. Bijvoorbeeld toen ik schreef dat het Westen een soort zelfhaat heeft ontwikkeld, dat het niet langer van zichzelf houdt maar zijn spiritualiteit heeft verloren en ook zijn identiteit dreigt kwijt te raken. Indien een paus en een atheïst als ik hetzelfde denken, moet er toch iets aan de hand zijn.’

Aldus de Italiaanse verzetsheldin, journaliste en schrijfster Oriana Fallaci in haar dankwoord bij de aanvaarding van de Annie Taylor-prijs op 30 november vorig jaar in New York. De prijs is bedoeld als aanmoediging voor politici en activisten die de ‘zaak van de menselijke vrijheid’ verdedigen. Hij wordt jaarlijks uitgereikt door het Center for the Study of Popular Culture, opvolger van het David Horowitz Freedom Center, dat in 1988 door de gelijknamige politieke activist werd opgericht om een rechts-Republikeins geluid te laten horen in culturele kringen en met name in Hollywood.

Een decennium geleden zou Fallaci dit gezelschap hebben gemeden, maar de onlangs aan kanker gestorven schrijfster had weinig linkse vrienden meer over. Als reactie op 9/11 had zij haar zelfgekozen retraite verlaten en een woedende trilogie geschreven tegen de islam en zijn radicale vertegenwoordigers. De boeken kwamen haar te staan op doodsbedreigingen, smaadprocessen en schervengerichten in diverse Europese landen. Het tweede boek, De kracht van de Rede (2005), bevatte een vernietigende schets van de selectieve westerse verontwaardiging waarvan zij nu zelf het slachtoffer was. De klager in het Italiaanse discriminatieproces tegen Fallaci was nota bene een moslimwoordvoerder (Adel Smith) die zelf openlijk had opgeroepen tot moord op Fallaci en andere westerse intellectuelen, en wel in krassere bewoordingen dan Fallaci ooit voor hem en zijn bentgenoten had gebruikt.

Volgens Fallaci ondergroeven zulke islamitische leiders de verworvenheden van de Verlichting en de Franse Revolutie in het Westen teneinde er hun eigen bekrompen, bloeddorstige versie van Gods waarheid voor in de plaats te stellen. En ze hebben succes, zei Fallaci in haar New Yorkse dankwoord, omdat westerse elites niet in staat zijn hun eigen waarden te verdedigen of zelfs maar hardop uit te spreken: ‘We lijken in democratieën te leven, maar we leven in zwakke democratieën die worden geregeerd door despotisme en angst.’

Die woorden krijgen extra gewicht omdat Fallaci ten minste één vriend over had aan wie ze haar opvattingen kon toevertrouwen. Kort na zijn uitverkiezing tot Gods plaatsvervanger op aarde kreeg Benedictus XVI een verzoek om audiëntie van de schrijfster, waarop hij met kennelijke graagte inging. In augustus 2005 nodigde hij haar uit in zijn zomerverblijf in Castel Gandolfo. Het werd een geanimeerd en vrijmoedig gesprek, aldus Fallaci. Tot haar verbazing bleek de Heilige Vader haar standpunten over westerse zelfhaat en spirituele leegte te delen, en ook haar verontrusting dat de westerse wereld daardoor ontvankelijk werd voor pressie en ondermijning vanuit de islamitische wereld. Alleen bleef Benedictus XVI, in tegenstelling tot de schrijfster, geloven in een ‘dialoog’ met de islam op basis van de menselijke Rede.

Zonder het aandeel van Fallaci te overdrijven, kunnen we stellen dat in die tijd de basis werd gelegd voor de inmiddels roemruchte Regensburgse toespraak. Het is bekend dat Benedictus XVI zich volop oriënteerde op de islam. Deze paus was niet van plan om net als zijn voorganger Johannes Paulus II een brug te slaan naar de islamitische geestelijkheid en met haar een verbond aan te gaan tegen de seculiere moraal in de hedendaagse wereld, tot uiting komend in euthanasiewetten, abortusklinieken en geboortebeperking. ‘De dialoog met de islam die hem voor ogen staat, beperkt zich niet tot angstvallig stilzwijgen en ceremoniële omhelzingen’, schreef Vaticaan-watcher Sandro Magister op zijn weblog.

Reeds als kardinaal liet Joseph Ratzinger doorschemeren dat hij vreesde dat de ‘spirituele leegte’ van Europa dit continent ontvankelijk maakte voor een islamitische opmars. In 2002 liet hij het achterste van zijn tong zien toen hij stelde dat de islam in sommige opzichten superieur is aan het vanouds christelijke, maar decadente Westen, ‘vooral’ als het gaat om het monogame huwelijk en de ‘waardigheid van de vrouw’ (sic). Hij voelt, met andere woorden, de adem van de concurrentie in zijn nek en beschouwt het door Johannes Paulus II gesmede bondgenootschap met de islam als een dodelijke omhelzing.

Benedictus XVI zal niet de moskee van Damascus bezoeken, de koran kussen en de antisemitische prietpraat van zijn gastheren schijnbaar onaangedaan van zich afschudden. Ratzinger wil de confrontatie aangaan, en die blijft niet beperkt tot zijn oppositie tegen de toetreding van Turkije tot de Europese Unie. Kort na Fallaci ontving hij in Castel Gandolfo twee Duitse islamdeskundigen, op wie hij het in Regensburg verkondigde standpunt in extenso uitprobeerde. Volgens een van de aanwezigen, de Amerikaanse Jezuïetenpater Joseph Fessio, zei Benedictus XVI dat het woord van God tot Mohammed voor moslims geldt als een ‘eeuwig woord’ dat niet vatbaar is voor interpretatie door de menselijke Rede. En dat schiep, aldus de paus, een ‘fundamenteel probleem’.

Ratzingers inzicht dat spirituele leegte de mens ontvankelijk maakt voor totalitaire denkbeelden dateert ook al niet van vandaag of gisteren, maar al van de late jaren zestig, zo verklaarde een geestverwant, aartsbisschop Bruno Forte, afgelopen zomer in een gastcollege aan de door Opus Dei opgerichte Pauselijke Universiteit van het Heilig Kruis. Reeds in 1968, toen in Europa het ‘tijdperk van de utopie’ en de visie van de ‘overbodige God’ op de voorgrond traden, kreeg het werk van Ratzinger zijn ‘anti-ideologisch karakter’, aldus Forte. Vanaf dat moment streefde Ratzinger ernaar ‘door de dienst van het verstand (dat wil zeggen: de Rede – ab) onder de mensen getuigenis af te leggen van het Woord’.

Nu de uitbarsting van verontwaardiging over zijn Regensburgse redevoering is bedaard, blijkt dat Benedictus XVI, op zijn beurt, het Westen opscheept met een fundamenteel probleem. Voor de tweede maal sinds 1979 lijkt een paus het voortouw te gaan nemen in de strijd voor geestelijke vrijheid op het Europese continent. Deze paus is geen ‘kamergeleerde’ die een faux pas beging. Als hoofd van de Congregatie voor de Geloofsdoctrine heeft hij 25 jaar lang elke vrijdag vergaderd met paus Johannes Paulus II over kerkelijke vraagstukken en strategie. Hij was om zo te zeggen de stafchef in de ‘Poolse veldtocht’ van Woytila in de jaren tachtig, gericht op de bevrijding van Polen van het communisme. Die veldtocht, onvoorwaardelijk gesteund door Ronald Reagan en jaloers toegejuicht door grote delen van seculier West-Europa, mondde uit in de zege van de katholieke vakbond Solidarnosc die een strategische wig in het Oostblok dreef.

Voor de goede verstaander is de Regensburgse toespraak een beginselverklaring. Wat Ratzinger zei, kwam in essentie hierop neer: de Rede is het aangewezen vehikel om over God te denken en spreken. Het seculiere Europa misbruikt de Rede echter om God buiten te sluiten, terwijl de islam het door mensen uitgeschreven woord van God misbruikt teneinde de Rede buiten te sluiten, zodat de islamitische God desnoods volstrekt onredelijke eisen aan de mens kan stellen. De laatste gevolgtrekking werd in seculiere kring opmerkelijk enthousiast begroet omdat hij precies de kern weergeeft van de seculiere kritiek op de islam. De eerste werd ten onrechte voor lief genomen. De ‘liefde voor de waarheid’ van deze paus is een tweesnijdend zwaard.

Benedictus XVI probeert zichzelf tot spil te maken van een dialoog met al diegenen in Oost en West die letterlijk en figuurlijk ‘voor rede vatbaar’ zijn, met zichzelf, als verdediger van het Avondland, in het stralende middelpunt. Hij slaat – in wezen niet anders dan Johannes Paulus II in de jaren tachtig deed – een brug tussen zijn katholicisme, de vrijheidsliefde van een seculier Europa (vertegenwoordigd door Fallaci met haar zelfverklaarde ‘onafhankelijkheid van geest en gedrag’) en een machtige, overwegend christelijke minderheid in de Verenigde Staten (vertegenwoordigd door onder meer de club van Horowitz) die liever vandaag dan morgen een kruistocht tegen de islam begint.

Afgelopen maandag ontving Ratzinger in Castel Gandolfo de ambassadeurs van moslimlanden en leiders van de islamitische gemeenschap in Italië voor een ‘ontmoeting’. Wie daarin slechts de afwikkeling van een ongelukkige en hopelijk kortstondige rel ziet, verkijkt zich op de diplomatieke finesse die het Vaticaan in meer dan duizend jaar heeft opgebouwd. Het is een voortzetting van Ratzingers in Regensburg verkondigde strategie om tegelijk een wig te drijven in de islamitische wereld en zijn Kerk op te werpen als het laatste bolwerk van de Rede in Europa.