Tzvetan Todorov houdt kantoor aan de boulevard Raspail in Parijs. De deur van zijn kamer in de École des Hautes Études en Sciences Sociales is van matglas. Wie hem komt bezoeken, ziet vanaf de gang de contouren van een persoon in leeshouding. Het «entree!» waarmee hij reageert op mijn kloppen, draagt al het typische accent dat na vier decennia Frankrijk nog niet gesleten is. De kamer is ordelijk, op het bureau ligt niets behalve de brief die hij aan het lezen was. Aan de muur een ingelijst omslag van het tijdschrift Poétique, waarvan hij in de jaren zeventig de redactie voerde. Hij nodigt me uit plaats te nemen tegenover zijn bureau. Eerste indruk: hij is anders dan de Franse geleerden die meestal, ongeacht hun discipline, van de arrogantie een bijvak hebben gemaakt. Het lijkt hem een goed idee het verhaal van «zijn leventje», zoals hij het noemt, bij het heden te beginnen: zijn bezigheden sinds het voltooien van het laatste grote boek Mémoire du mal, tentation du bien, dat inmiddels in dertien talen is vertaald.

Tzvetan Todorov: «Het laatste hoofdstuk gaat over Kosovo. Het boek verscheen vrijwel gelijktijdig met de val van Milosevic, in oktober 2000. In de drukproeven heb ik nog van alles aangepast aan de laatste ontwikkelingen. Le nouveau désordre mondial, over de oorlog in Irak, heb ik vervolgens in zes weken geschreven. Het verscheen in september 2003. En al is het met 112 bladzijden eerder een lang artikel dan een echt boek, het was een heel nieuwe ervaring voor mij om zo te schrijven. Ik heb dan het gevoel Lucky Luke te moeten zijn, weet u wel, de man die sneller schiet dan zijn schaduw. Ik schrijf terwijl de gebeurtenissen waarover ik het heb zich verder voltrekken.»

Zijn ogen lichten even op achter de enorme bril als hij de vergelijking maakt met de stripfiguur. Die ogen lijken niet van 1939, zijn geboortejaar. Het zijn jonge ogen. De makkelijke lach verdwijnt even snel als hij gekomen is, om weer plaats te maken voor de ernst.

Stanley Hoffmann schrijft in het voorwoord van ‹Le nouveau désordre mondial› dat u de wereld een les te leren hebt…

«Ik zie een nieuw gevaar de democratie bedreigen na de totalitaire ideologieën die in de twintigste eeuw hebben getracht haar om zeep te helpen. Daarom ben ik zo heet van de naald gaan schrijven, om te waarschuwen tegen de neofundamentalistische overtuiging dat wij de incarnatie van het Goede zijn, en dat alle middelen geoorloofd zijn om dat uit te dragen. De constatering dat de Amerikanen vanuit die gedachte de oorlog in Irak begonnen, bracht een zeer sterke behoefte in mij teweeg om te proberen de loop der gebeurtenissen te beïnvloeden. Dat had ik nooit eerder gehad.»

U heeft inderdaad niet altijd zo boven op de actualiteit gezeten.

«Het was wel iets wat ik al langer wilde. De overgang van distantie naar participatie in het debat van de dag is het resultaat van een neiging die ik lang geleden voor het eerst gevoeld heb; deze is steeds sterker geworden. Ik wil mij richten tot alle lezers van deze tijd, niet alleen tot mijn collega’s binnen de universiteit. Tegenwoordig neem ik deel aan het openbare debat, ik kom op televisie. Ook in Amsterdam zal ik spreken over het hedendaagse kwaad. Mijn lezers van tegenwoordig zien mij als een specialist in deze zaken. Misschien weten zij niets van mijn verleden als filoloog, over de tijd dat ik naar Amsterdam ging om met wetenschappers over structurele tekstanalyse te praten. In de loop der jaren heb ik mijn aandacht verlegd van de filologie naar de ideeëngeschiedenis, van de vorm naar de inhoud, kunt u zeggen. Bedenk daarbij dat het in het stalinistische Bulgarije niet mogelijk was om iets inhoudelijks te bestuderen. Hoewel ik aanvaard dat dit met zich meebrengt dat ik meer naar buiten treed, de universiteit uit, moet ik zeggen dat het ook gemengde gevoelens bij me oproept. Aan de ene kant ben ik blij dat ik iets kan bijdragen aan het debat. Ik geloof dat de sociale wetenschappen en de filosofie, ik maak geen aanspraak op de titel filosoof maar doel op die kennis van de mens die ik tot mijn project heb gemaakt, geen genoegen zouden moeten nemen met een rol binnen de universiteit, maar moeten proberen een bijdrage te leveren aan het maatschappelijk debat. Maar ik ervaar ook een nieuw soort frustratie. Het is namelijk veel moeilijker een publiek te overtuigen dat om je heen zit en dat gedreven is door politieke passies dan om je te richten tot een lezer op afstand, die leest vanuit zijn intellectuele nieuwsgierigheid. Politieke passies gaan niet uit van rationele argumenten, maar van vage voorstellingen en emoties waar we geen enkele invloed op hebben. De verwachtingen van mijn nieuwe publiek zijn vaak hoger gespannen dan ik kan waarmaken, en dat zorgt voor frustratie. Voor iemand zoals ik, voor wie dit allemaal nieuw is, is dit een ervaring waar ik een beetje perplex van sta.»

Bracht het verleggen van uw aandacht van de tekstanalyse naar de ideeëngeschiedenis met zich mee dat u zelf moest veranderen van een kamergeleerde in een publieke persoonlijkheid?

Tzvetan Todorov: «De kiem van die verandering ligt zeker twintig jaar terug, laten we zeggen rond mijn veertigste. De verschuiving van mijn aandacht stond niet op zichzelf, maar had ook te maken met veranderingen in mijn leven. De belangrijkste is wel dat ik vader werd. Kinderen dwingen je om te leven in het hier en nu, om te voorschijn te komen uit de werkkamer. Zo ontdekte ik omstreeks die leeftijd een nieuwe identiteit die beter klopte bij wat ik ben gaan beschouwen als mijn existentiële project.»

Wat bedoelt u daarmee?

«De periode waarin een mens volwassen wordt, eindigt met de keuze voor een bepaalde identiteit. Die keuze is niet in één keer definitief. Zij zal nog een paar keer bijgesteld moeten worden, maar men neemt een besluit welke richting men in zal gaan. Voor mij werd het die van geëngageerde wetenschapper. Misschien zal ik die identiteit aan het eind van de rit weer loslaten, omdat ik te moe ben, of omdat ik dan liever het gazon ga maaien. Maar tot het zo ver is, leef ik in deze identiteit.

Sinds ik die keuze gemaakt heb, is mijn benadering beetje bij beetje een filosofie van de moraal en de politiek geworden, zonder dat ik een filosofisch vertoog produceer. Ik spreek liever van een soort toegepaste filosofie, toegepast op de geschiedenis. Ik ben dus historicus geworden, en dat blijf ik, maar een ietwat eigenaardige historicus. Wat mij het meest interesseert, is de geschiedenis van ideeën en mentaliteitsgeschiedenis. De culturele geschiedenis van Europa in de eerste plaats, vanaf de Renaissance tot heden. Binnen dat domein, dat welbepaald lijkt maar desondanks immens is, heb ik besloten me niet te specialiseren in een bepaalde periode. Ik ga op zoek naar bepaalde verschijnselen in het verleden en richt me daar net zo lang op als nodig is om samenhangen te ontdekken in actuele kwesties die me op dat moment bezighouden, dus niet de samenhang tussen die verschijnselen zelf. In die lijn heb ik in 1982 een boek gepubliceerd over de verovering van Amerika, La conquête de l’Amérique, dat wil zeggen over de mentaliteit van mensen in de zestiende eeuw. In 1991 verscheen Face à l’extrême over het moreel bewustzijn van mensen, bewakers zowel als gevangenen, in de concentratiekampen tijdens de Tweede Wereldoorlog. De thematiek van die twee boeken is nauw verwant en het zijn zeker geen academische kwesties. Het boek over Amerika markeert in mijn oeuvre het moment waarop ik ben opgehouden alleen te schrijven voor collega’s. Het gaat al niet meer over de analyse van literaire teksten of symbolen, wat tot dan toe mijn specialiteit was. Ik had voordien gewerkt aan de ontwikkeling van een instrumentarium voor tekstanalyse en het moment was gekomen om die instrumenten niet langer als doel te zien maar ze als middel in te zetten. Ik wilde ze gebruiken om de problemen van de maatschappij om mij heen te verduidelijken, de wereld begrijpelijker te maken en op die manier, indien mogelijk, ook mooier. Dat loopt voor mij in elkaar over. Een begrijpelijker wereld is een mooiere wereld, waarin we beter leven. Overigens is mijn belangstelling voor literaire teksten niet opgehouden te bestaan. Ik beschouw de literatuur nog altijd als de hoogste van alle kunstvormen. Een romanschrijver doet precies dat: hij maakt de wereld mooier door zijn boek te schrijven, maar als hij een waarlijk schrijver is, maakt zijn boek de wereld behalve mooier ook begrijpelijker. Daarom verkies ik de literatuur toch boven de muziek, die meestal als hoogste kunstvorm wordt beschouwd. Mozart heeft de wereld met zijn symfonieën mooier gemaakt, maar niet begrijpelijker.»

Net zo min als luisteren naar Mozart de oorlogen in Kosovo en Irak begrijpelijker maakt. U bent dus eerst van onderwerp veranderd, van de filologie naar de ideeëngeschiedenis, en vervolgens van methode, van historisch onderzoek naar actueel commentaar en analyse. In plaats van jaren aan een boek te werken, schrijft u nu in zes weken een eerste reactie op de gebeurtenissen…

Tzvetan Todorov: «Ik denk niet dat ik door zal gaan met het schrijven van snelle teksten zoals Le nouveau désordre mondial, in een poging het gesprek van de dag te beïnvloeden. Ik identificeer mij toch niet met het soort deskundige dat voortdurend in elk debat verschijnt. Al die verzoeken die ik ontvang om te komen deelnemen aan, bijvoorbeeld — (hij pakt de brief erbij en leest op gedragen toon voor): ‹Een colloquium Europa en de Verenigde Staten, de transatlantische alliantie onder druk, in de Assemblée Nationale, met die en die minister, deze en gene staatsman›, dan denk ik bij mezelf: ik heb al gezegd wat ik werkelijk denk.

Die interventies in het debat over Kosovo en over Irak beschouw ik nu als kleine uitstapjes vanaf de weg die ik meen gevonden te hebben. Ik denk niet dat mijn volgende boek zal gaan over, noem eens wat, de hoofddoekjes. Ik voel me gerechtigd daarover iets te zeggen, met een stuk in de krant of via een van de commissies waar ik lid van ben, maar mijn echte taak is de diepere reflectie. Mijn kracht ligt in het bestuderen hoe in de loop van de geschiedenis bepaalde ideeën zich ontwikkeld hebben, indien mogelijk met inbegrip van een studie naar de personen die ermee te maken hebben. Het lijkt me dat ik dan nuttiger kan zijn; dat ik mijn lezers iets beters te bieden heb als ik aan een dergelijk onderzoek mijn tijd besteed.

Doordat het CNRS, het overkoepelende wetenschappelijk instituut van de Franse staat, mij een aanstelling als onderzoeker heeft gegeven, hoef ik niets anders te doen dan boeken schrijven. Voor de boeken waar we het net over hadden, heb ik me telkens drie jaar volledig gericht op dat ene onderwerp. Dat is veel, drie jaar! En zo wil ik het blijven doen.»

De kwestie waaraan u refereerde, de wet die het dragen van hoofddoekjes en andere religieuze tekens op openbare scholen gaat verbieden, is op dit moment het gesprek van de dag in Frankrijk. Voelt u bij zo’n binnenlandse aangelegenheid dan niet die behoefte de loop der gebeurtenissen te beïnvloeden?

«Nee, om twee redenen. In de eerste plaats denk ik dat beide partijen, de voorstanders en de tegenstanders van een wettelijk verbod, goede argumenten hebben. En ten tweede omdat ik mijn persoonlijke mening meermalen door anderen geformuleerd heb gezien op een manier die ik niet zou kunnen verbeteren. De scheiding van kerk en staat is een thema dat mij aan het hart gaat. Dat men de pausen het recht heeft ontnomen om te beslissen in aardse zaken is van fundamenteel belang voor de democratie. De staat, de tijdelijke macht, mag geen enkele ideologie propageren behalve algemene principes zoals de soevereiniteit van het volk, de vrijheid van het individu en de gelijkheid voor de wet. Die principes zijn essentieel voor democratie, maar behoren niet tot deze of gene ideologie in het bijzonder. Dit is precies mijn verwijt aan de totalitarismen van de twintigste eeuw: dat ze de ideologie wilden teruggeven aan de staat en dus lijnrecht ingingen tegen het principe van zijn neutraliteit.

Mijn persoonlijke mening over de nieuwe wet is dat het beter was geweest tolerantie te laten prevaleren boven opgelegde eenvormigheid. Voor de relatief zeldzame gevallen dat het dragen van een hoofddoek of ander religieus teken een te grote inbreuk gaat maken op de normale gang van zaken in een school hebben de schoolhoofden in alle opzichten de middelen en de macht om dat te verhinderen. Dus ik denk dat deze wet een politieke onhandigheid is. Misschien geeft het feit dat ik een vreemdeling ben die in Frankrijk leeft mij wat afstand van de Franse traditie. Zelfs al ben ik gehecht aan mijn Frans staatsburgerschap en blij om hier te zijn, toch ben ik ook, om de simpele reden dat ik zelf uit een ander land, een andere context kom, gevoelig voor de meervoudigheid van culturen. Maar zoals gezegd, ik ben ook tegen elke vorm van ideologie die zijn wil oplegt aan de politiek, dus ook tegen een religie die kinderen verplicht zich zus of zo te kleden.»

Blijft u wel op andere manieren invloed uitoefenen op actuele gebeurtenissen?

Tzvetan Todorov: «Ik ben lid van de Commission Nationale des Programmes die het onderwijsprogramma samenstelt. Daarnaast maak ik deel uit van de commissie-Thélot, die op dit moment een grote studie uitvoert naar de toekomst van het onderwijs. Die commissie houdt zich bezig met vragen als: is de driedeling école, lycée, collège een goede indeling; is zestien de juiste leeftijd voor het einde van de leerplicht; moet het lesprogramma op het collège voor iedereen gelijk zijn of niet; moeten we Franse literatuur doceren of eerder televisie? Het zijn, kortom, kwesties die niet van de ene op de andere dag door de leraren geregeld kunnen worden. Het gaat mij er niet om daar een vinger in de pap te hebben, ik ben eerder bang dat mijn vinger gegrepen wordt en dat mijn hele arm erin verdwijnt, dat ik alleen nog maar educatieve programma’s schrijf. Ook in deze materie wil ik graag meedoen aan het debat, maar zonder een technocraat of pedagoog te worden die ten slotte eindigt als directeur van een instituut. Ik denk dat ik de samenleving beter dien door het schrijven van boeken dan van rapporten.

Nee, ik zal nooit in de politiek actief worden. Op een gegeven moment in het leven maak je de keuze tussen actie en kennis, en als je van de kenniskant bent, is je ideaal een onpartijdig onderzoek naar de waarheid. Ik weet best dat de absolute waarheid niet bestaat. Maar toch blijft de waarheid de toets steen in mijn vak. Wij wetenschappers proberen ons zo volledig mogelijk te informeren als we een tekst of een gebeurtenis bestuderen. Vervolgens pogen we boven al die informatie uit te stijgen en er de zin van te begrijpen, althans we bedenken wat de zin ervan zou kunnen zijn voor ons, in de 21ste eeuw. Dat is een doelstelling die verschilt van de wens de wereld te veranderen. Het is een radicale keuze, want beide impliceren een carrière die een volledige inzet vereist. Ik voeg daaraan toe dat wie de kant van de kennis heeft gekozen natuurlijk ook wel geacht wordt te handelen, maar op een ander niveau. Niet in de Assemblée Nationale, maar in de geest van de lezers. Dat is uiteindelijk mijn ambitie: via mijn boeken de geest van mijn lezer beïnvloeden in een richting die ik positief vind.»

Voordat u Bulgarije verliet en naar Frankrijk kwam, in 1963, heeft u nooit getracht uw stem te laten horen. Is uw «existentiële project» misschien mede voortgekomen uit spijt of zelfs schuldgevoel over dat zwijgen tijdens uw jeugd?

«Ik denk dat er wel een verband is, maar ik zou het anders willen formuleren. Ik heb nooit spijt gehad, noch me schuldig gevoeld omdat ik geen dissident ben geweest in Bulgarije. Dissidentie was niet mogelijk, dat is pas mogelijk geworden toen het totalitaire regime iets van zijn onbuigzaamheid begon prijs te geven. In 1956 hield Chroesjtsjov op het twintigste congres van de Communistische Partij zijn rede over destalinisatie. De effecten daarvan werden in Bulgarije pas voelbaar tegen de tijd dat ik het land verliet. Zolang ik er woonde, gold dat wie kritiek uitte op het regime onmiddellijk in een gevangenis of concentratiekamp verdween, of gewoon werd vermoord. Dus ik heb geen spijt.

Daarentegen is er een manier waarop mijn zwijgen daar en mijn spreken hier wel met elkaar te maken hebben. Het openbare leven in Bulgarije stond geheel onder controle van de staat. De enige manier om geen last te hebben van die ideologische controle was het openbare leven voor gezien houden en je geheel op het privé-leven richten. Dat leidde overigens tot een aantal paradoxale toestanden. Er waren in Bulgarije tijdens het stalinisme bijvoorbeeld enorm veel lezers van serieuze, klassieke literatuur. Die was namelijk toegestaan terwijl detectives en liefdes romannetjes verboden waren! De keuze was tussen ideologische werkjes of de klassieken. Dus iedereen las de klassieken! Rond mijn veertigste, om die scheidslijn nog maar een keer aan te houden, nadat ik al een hele tijd in Frankrijk had gewoond, behalve uitgerekend in de periode rond mei ’68, toen ik in de Verenigde Staten verbleef, en ook de Franse nationaliteit verworven had, werd me duidelijk dat die zelfcensuur van vroeger niet langer noodzakelijk was. Zoals ieder mens kon ook ik me vrijelijk tot de rest van de wereld richten. De Bulgaarse ambassade, zo ontdekte ik later, heeft overigens nog lange tijd inlichtingen over mij verzameld. Er was daar een man in dienst wiens enige taak dat was! Het dossier heb ik nooit opgevraagd.

Mijn apolitieke houding is langzaam ‹genezen› op een manier die in Bulgarije ondenkbaar was geweest. Hier in Frankrijk heb ik mezelf lange tijd moeten dwingen om over politieke onderwerpen een mening te hebben.»

U zoekt het debat en de dialoog. De aanwezigheid van de ander lijkt een belangrijke factor in uw leven. In de bundel interviews ‹Devoirs et Délices›, uit 2001, tevens een intellectuele biografie, spreekt u met veel warmte over sommigen van hen: Roland Barthes, die u bijblijft vanwege zijn glimlach méér dan door zijn boeken; Umberto Eco, met wie u gaat dansen in Rimini in plaats van over literatuur te praten; Isaiah Berlin, die uw glas wodka bleef bijvullen; Solzjenitsyn, wiens persoon u zeer bewonderde zonder dat die bewondering u ertoe kon brengen zijn ‹Goelag Archipel› te gaan lezen. Wat betekenen al die vriendschappen voor u?

Tzvetan Todorov: «De zin van mijn leven wordt voor een groot deel bepaald door de relaties met anderen, liefdes en vriendschappen. Die zijn even belangrijk voor mij als mijn werk. De behoefte ze ten volle te beleven, is even sterk als die om de wereld te verklaren in mijn boeken. Ik zou absoluut niet iemand willen zijn die zijn leven uitsluitend doorbrengt met het schrijven van boeken. Het mooie van relaties is dat ze niet transitief zijn, ze staan niet in dienst van iets anders, ze zijn zelf hun eigen doel. Ik zie de verhouding tot mijn dierbaren als een voortzetting van mijzelf. Alsof ik de persoon ben die ik ben, maar tegelijkertijd uitsluitend besta in de relaties met die andere personen. Als men mij die zou afnemen, als die mensen zouden stoppen met van mij te houden, zou ik me tot vrijwel niets gereduceerd voelen.

Wat de voorbeelden betreft die u noemt: ik ben een aanhanger van de gedachte dat de waardering voor de persoon moet prevaleren boven de overeenstemming in opinie. Een individu valt niet te reduceren tot wat hij zegt, tot zijn ideeën, zo u wilt. Ideeën gaan voorbij, keren terug. Aangezien ik een beetje de ideeëngeschiedenis beoefen, weet ik dat ideeën die bij u te vinden zijn ook bij een ander voorkomen. Daarentegen is er in het menselijk individu wel degelijk iets onherleidbaars. Een unieke configuratie van karaktereigenschappen die gezamenlijk kunnen bewerkstelligen dat je verleid wordt. Dat woord heeft een erotische dimensie, maar ik denk dat verleiding ook aanwezig is in relaties die strikt genomen niets erotisch hebben. Als ik een geweldig spreker hoor bijvoorbeeld, dan word ik verleid door zijn manier van spreken, niet door zijn woorden. Om die reden is Roland Barthes mij veel liever dan welke uitspraak van Roland Barthes dan ook.»

Telkens als u over uzelf spreekt, gebruikt u verkleinwoorden: «een beetje», uw «leventje»… Voor uw lezers behoort u tot de groten van Europa. Bent u niet te bescheiden?

«Ik houd niet van die gelegenheden waarbij men mij eer bewijst, ik ontvlucht ze het liefst.»

Dat is wel de reden van onze ontmoeting.

«Dat ik van tijd tot tijd zoiets accepteer, is een compromis omdat ik vind dat ik geen kluizenaar moet zijn. Ik moet toch een beetje het beeld accepteren dat mensen van mij hebben. Maar ik doe het met mate, anders word ik depressief.»

Door de Spinozalens in ontvangst te nemen, treedt u in de voetsporen van uw vriend, de in september 2003 overleden Edward Said, die de prijs uitgereikt kreeg in 1999…

Tzvetan Todorov: «De laatste tijd heb ik veel over hem nagedacht, hij was een van mijn dierbaarste vrienden. Gisteravond moest ik spreken op een herdenkingsbijeenkomst die ter ere van hem werd gehouden hier in Parijs, in het Institut du Monde Arabe. Terwijl ik mijn speech voorbereidde, besefte ik hoezeer ik was gesteld op zijn persoon, terwijl ik reserves behield tegenover sommige van zijn opvattingen. Said en ik hebben elkaar gedurende dertig jaar goed gekend. Hij zal zeker gelezen hebben wat hier en daar van mij in de media verschenen is. Maar hij heeft me nooit verweten dat ik het niet met hem eens was, nooit geprobeerd om mij te bekeren tot zijn standpunten, en ik hem niet tot de mijne. We hebben het gehouden bij het plezier van het samenzijn, het spreken over wat ons beiden aan het hart ging, en niet over wat ons scheidde of tegenover elkaar plaatste.

Die herdenking was niet triest, maar ik voelde me ongemakkelijk. Dat kwam doordat het publiek in de eerste plaats geïnteresseerd bleek in Saids politieke engagement met de Palestijnse zaak. Ik sympathiseer met de Palestijnse vraag om meer rechtvaardigheid, maar ik ben geen militant. Voor mij was het belangrijkste om een beeld te geven van de man die ik gekend had, en zelfs van datgene in die man wat ons in staat gesteld had om, ondanks onze verschillen, vrienden te zijn. Edward Said had een authenticiteit in zijn persoon die voor mij een teken was dat elke twijfel zinloos maakte: hij was een goed wezen. Ik was vóór dit wezen, ik was fan van dit wezen, meer dan van zijn ideeën. Ik gaf, kortom, een tamelijk persoonlijke visie op de persoon, en ik had het gevoel dat niets van wat ik zei een echo kreeg uit het publiek. Dat verwachtte een appèl om ten strijde te gaan, dat ik met een vlag zou zwaaien. Maar ik zwaai niet met vlaggen.»

De herinnering aan zijn vriend wordt even overschaduwd door de herinnering aan de herdenking. Todorov gaat verzitten. Aan de andere kant van de matglazen deur dalen silhouetten de trappen af. Buiten valt de schemering.

«Eigenlijk is vriendschap gewoon zoals Montaigne zegt: ‹Omdat hij het is en omdat ik het ben›», besluit Todorov. Hij bedoelt het als een verwijzing naar Edward Said, maar het is een uitspraak die ook hemzelf tekent. Tzvetan Todorov is evenzeer een man van het hart als een man van de geest. Wie hem niet kent, weet niet dat zachtaardigheid zo indrukwekkend kan zijn.

Ter gelegenheid van de uitreiking van de derde Spinozalens is verschenen Tzvetan Todorov – nieuw en oud geweld (Boom/Stichting Internationale Spinozaprijs) met daarin onder meer dit interview