Eind jaren zeventig had dr. John Gray zijn buik vol van de lafheid in de oude Labour Party. De Engelse politicoloog, geboren in 1948 en opgeleid door de liberale filosoof Isaiah Berlin, was geïnspireerd geraakt door het al in de oorlog verschenen boek The Road to Serfdom van Friedrich von Hayek. Old Labour was dat niet. De partijleiding liet zich koeioneren door de vakbeweging, met name door de mijnwerkersbond, en leek daarin nog genoegen te scheppen ook. Gray stemde bij de Lagerhuisverkiezingen van 1979 daarom op de Conservatieven van Margaret Thatcher, die vervolgens ruim elf jaar premier zou blijven.

Het werd hem niet in dank afgenomen door «nieuw links», dat hem sinds de jaren zestig op de universiteit had gezien als een maatje. Gray was «nieuw rechts» geworden, luidde het verwijt. Het was dezelfde John Gray, politicoloog en fellow van Jesus College in Oxford, die een decennium later juist afstand nam van Thatcher. Niet omdat de Iron Lady te conservatief was. Nee, omdat ze te revolutionair was.

Nadat Thatcher het syndicalistisch corporatisme van de vakbonden had opgerold en Labour haar wonden maar bleef likken — op het masochistische af — zag de Tory-leider haar kans schoon door te stomen in de richting van een heuse ideologie met universele pretenties. Ze begon te werken aan een dichotomie, waarin alleen plaats zou zijn voor de staat óf de markt. Haar voorkeur lag bij het private domein, daarover liet ze geen misverstand bestaan. Privatiseren werd een dogma, zij het dat de meeste geprivatiseerde macht bleef hangen bij een wild groeiende laag van quasi-autonome non-gouvernementele organisaties (quango’s) die met zuur betaald belastinggeld ongecontroleerd hun gang konden gaan. Het ambtelijk apparaat verloor daarbij zijn klassieke neutraliteit.

Dat was echter niet eens het meest noodlottig. Fataler was het dat Thatcher met haar stofzuiger ook de traditionele en lokale politieke cultuur van Engeland en daarmee haar eigen partij opruimde. Haar revolutie stuitte uiteindelijk op de paradoxen die ze zelf opriep. Toen opvolger Major dat doorzag en op de proppen kwam met zijn «back to basics» was het te laat. De van oudsher provinciale cultuur van de Tories was «kitsch» geworden. Dat uitte zich onder meer in het verlies van de meeste belangrijke lokale besturen. Zelfs de conservatieve machtsposities in de plaatselijke staatsstructuren waren door de Thatcher-revolutie weggespoeld.

Mede daarom voorspelde Gray in oktober 1993, het jaar voordat Tony Blair partijleider van Labour werd, dat de Tories zich moesten opmaken voor een generatie in de oppositie. Het mocht niet baten. Thatchers universalistische ambities zijn met verve door anderen overgenomen. Deze fakkeldragers hebben volgens Gray nog steeds de behoefte om de hele wereld te «ontwortelen» en te «modelleren». Deze pretentie een wereldwijde vrije markt te stichten, is een «posttotalitaire utopie», aldus Gray: «Want de realiteit van de wereldmarkt is dat ze onbestuurbaar is voor zowel soevereine staten als multinationals.» Het resultaat zal geen universele vrije markt zijn, maar «een anarchie van soevereine staten, rivaliserend kapitalisme en statenloze zones».

Geen misverstand. Gray is geen cultuurrelativist van het type panta rei dat de laatste jaren te pas en te onpas in de vuile wind staat. Hij is evenmin een cultuurchauvinist die zich thuis bij de haard behaaglijk koestert in de gedachte ’s lands wijs, ’s lands eer en de rest van de wereld onbeduidend vindt. Er zijn wel degelijk grenzen, zoals Slobodan Milosevic, Saddam Hoessein en hun maatjes nog steeds dagelijks bewijzen.

Maar Gray zoekt wel naar een nieuwe balans. Net als in de jaren zeventig is volgens hem het maatschappelijk evenwicht zoek geraakt, en opnieuw is ideologie de valkuil. Een kwart eeuw geleden was het de verstikkende vakbondsmacht, nu is het de «hersenschim» van globalisering die onze realiteitszin vertroebelt. De Dow Jones-index ís niet hét culturele paradigma voor de héle wereld, aldus Gray. De meeste burgers geven hun leven nog altijd vorm in de context van hun eigen cultuur en instituties. Hier op is de staat, die zowel sociale als fysieke veiligheid probeert te bieden, gebaseerd. Omdat dit fundament willens en wetens is geïnfecteerd met betonrot, is de staat verzwakt.

Zelfs de terreur van en na 11 september 2001 moet — niet alleen, maar ook — in deze context worden bekeken. Al-Qaeda staat niet alleen. De overheid heeft haar macht in grote delen van Rusland, Afrika en delen van Europa laten weglekken naar een «bende van etnische en religieuze milities, politieke organisaties». «Een groot deel van de mensheid leeft niet langer onder een regering van een moderne staat, hoe repressief die ook kan zijn, maar in iets dat naar anarchie neigt. Deze trend terugdraaien is niet onmogelijk, maar het zou weleens generaties kunnen duren», aldus Gray in september 2001 in The Guardian. Dat niet a-priori optimistische besef is nu in de Verenigde Staten een parel voor de zwijnen.

Recente boeken van John Gray

Endgames: Questions in Late Political Thought (1997)

False Dawn: The Delusions of Global Capitalism (1998)

Straw Dogs: Thoughts on Humans and Other Animals (2002)