
Eigenlijk zou een hamburger fors duurder moeten zijn. Een vliegticket is veel te goedkoop. En kijk, pas nu de gasprijs tot alarmerende hoogte is geklommen maken we serieus werk van energiebesparing. Voor economen is het evident: de prijsprikkel is een krachtig instrument om het gedrag van consumenten bij te sturen. Willen we de duurzaamheidsdoelen behalen, dan zullen we onze schadelijke gewoonten moeten beprijzen terwijl we groene alternatieven subsidiëren. Vandaar dat zoveel economen voorstander zijn van een CO2-belasting.
Maar economen hoeven geen verkiezingen te winnen. Er is een reden waarom ieder voorstel voor een vleestaks sneuvelt in politiek Den Haag: vooral de partijen die zeggen op te komen voor de minderbedeelden, de SP en pvv voorop, zijn faliekant tegen. En welke lijsttrekker durft een verkiezingscampagne in te gaan met de belofte dat een retourvlucht naar Barcelona straks twee keer zo duur is? Moeten biefstuk en vliegvakanties soms weer elitair worden? Kunnen de rijken gewoon doorgaan met hun vervuilende praktijken, terwijl de hardwerkende Nederlander gedwongen wordt om soberder te leven? Dat voelt oneerlijk.
Voor menige politicus vormen de gele hesjes nog altijd een potent schrikbeeld. De moraal van dat Franse verhaal is dat er maatschappelijke onvrede ontstaat wanneer duurzaamheidsmaatregelen (in dit geval een verhoging van de benzineprijs) zonder overleg worden uitgestort op de bevolking. De Fransen op het platteland, die zijn aangewezen op de auto omdat er simpelweg geen fatsoenlijk openbaar vervoer beschikbaar is, werden de dupe van de groene agenda die was bedacht door de bestuurders in Parijs.
De onderzoekers van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (wrr) noemen de gilet jaunes meermaals in het rapport Rechtvaardigheid in het klimaatbeleid dat vorige week verscheen. Die protesten illustreren namelijk dat het voor het draagvlak funest is wanneer klimaatbeleid als onrechtvaardig wordt gezien. We willen allemaal dat de vervuiler betaalt, maar terwijl huishoudens de energierekening zien oplopen, boeken oliemaatschappijen recordwinsten. Ook dat voelt oneerlijk.
Het duurzaamheidsdebat gaat een nieuwe fase in, signaleert de wrr. Het gesteggel over de ernst van de klimaatcrisis is voorbij. De gevolgen van de stijgende temperatuur zijn elk jaar voelbaar en afgezien van een paar verstokte pseudo-sceptici is iedereen het erover eens dat er iets moet gebeuren. Nu is de uitdaging om handen en voeten te geven aan de ambitie om binnen drie decennia klimaatneutraal te zijn.
Daar zijn natuurlijk kosten mee gemoeid. Niet alleen zijn investeringen nodig om de CO2-uitstoot terug te dringen, het kost ook geld om de dijken te verstevigen en steden te vergroenen – om ons, kortom, aan te passen aan het leven op een warmere planeet. Daarbij komt nog de economische schade als gevolg van de stormen, hittegolven en droogtes die alleen maar extremer zullen worden.
De kernboodschap van de adviesraad, ‘dat er in klimaatbeleid stelselmatige aandacht moet zijn voor rechtvaardigheid bij het verdelen van klimaatkosten’, voelt een beetje als een open deur. Milieuactivisten en vakbondsleiders hameren er al jaren op dat het klimaatvraagstuk onlosmakelijk verbonden is met het verdelingsvraagstuk. In de Europese Green Deal zijn miljarden ingeruimd voor een just transition fund, bedoeld om worstelende lidstaten of regio’s een steuntje in de rug te geven. Bij klimaatmarsen scanderen demonstranten dat ze climate justice willen – en wel nu. En op internationale conferenties eisen arme landen die nu al geraakt worden door klimaatrampen genoegdoening van de rijke staten die hun rijkdom hebben te danken aan het verbranden van olie, kolen en gas.
Het verdelingsvraagstuk is altijd al de inzet van politieke strijd geweest. Het verschil bij klimaatbeleid is dat het niet zozeer gaat over de verdeling van welvaart als wel over de verdeling van de pijn. Willen we de planetaire grenzen respecteren, dan ontkomen we er niet aan te tornen aan sommige naoorlogse verworvenheden. Of zoals de Franse president Emmanuel Macron het na het uitbreken van de oorlog in Oekraïne verwoordde: ‘Misschien komt het tijdperk van de overvloed en onbezorgdheid ten einde.’
Eric Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat in het vorige kabinet, formuleerde zijn missie een stuk praktischer. Hij was op ‘tonnenjacht’. Het klimaatakkoord moest dan ook in kaart brengen waar zo veel mogelijk megatonnen CO2 gereduceerd konden worden, het liefst tegen zo laag mogelijke kosten. Het resultaat was dat de elektriciteitssector de grootste reductieopgave kreeg, terwijl de landbouw werd ontzien, omdat het voor boeren ingewikkelder en duurder is om de vervuiling te bestrijden.
Hier werd geredeneerd volgens het principe van het ‘grootste nut’, aldus de wrr, waarbij ‘het behalen van maximaal effect’ de graadmeter is. Hoe meer de tijd begint te dringen, hoe groter de verleiding wordt om, onder het mom van ‘lange halen, gauw thuis’, te grijpen naar generieke maatregelen. Het gevaar laat zich raden: door de nauwe focus op broeikasgassen raakt het verdelingsvraagstuk ondergesneeuwd. Dat is precies waar het nu vaak schuurt, constateert de wrr: de discussie over rechtvaardigheid komt pas achteraf op tafel.
Zoals het een wetenschappelijke adviesraad betaamt, is het rapport voorzichtig met het voorschrijven van beleid. In plaats daarvan onderscheiden de onderzoekers vier verschillende perspectieven op rechtvaardigheid. Naast het ‘grootste nut’ is er bijvoorbeeld het principe van ‘gelijke monniken, gelijke kappen’. Dat was de logica achter het proefballonnetje waarmee Barbara Baarsma afgelopen zomer ophef veroorzaakte. Wat nou, opperde de hoogleraar toegepaste economie, als we iedere burger een persoonlijk CO2-budget geven? Iedereen krijgt evenveel uitstootrechten en wanneer iemand rechten over heeft kan die ze verkopen aan iemand die tekortkomt, waardoor CO2-handel volgens Baarsma een nivellerend effect kan hebben.
Waar zo’n soort benadering aan voorbij gaat, waarschuwt de wrr, is dat de monniken in werkelijkheid helemaal niet zo gelijk zijn. Het zal een miljonair waarschijnlijk weinig pijn doen om wat extra CO2-rechten te kopen om zijn overdadige consumptie in stand te houden, terwijl een bijstandsouder zich genoodzaakt ziet om koolstofkredieten in de verkoop te doen om de maandlasten te kunnen betalen.
Eerlijker zou het zijn als er rekening wordt gehouden met draagkracht en solidariteit – het derde perspectief. Dat is bijvoorbeeld de gedachte achter het voorstel van GroenLinks en de PvdA om te experimenteren met gratis openbaar vervoer voor lagere inkomens. Door de gestegen prijzen van trein- en buskaartjes zouden meer mensen kampen met ‘vervoersarmoede’. De vierhonderd miljoen die het zou kosten om dat te bestrijden, willen de linkse partijen ophalen door rijke burgers en bedrijven extra te belasten. Het is een maatregel die zowel ongelijkheid tegengaat als de klimaatdoelen dichterbij moet brengen. Het gevaar van zulke ‘solidaire’ maatregelen, aldus de wrr, is dat die op gespannen voet kunnen staan met het ‘grootste nut’-principe. Anders gezegd: de eerlijke optie is vaak niet de meest efficiënte manier om de CO2-uitstoot terug te dringen.
Ten slotte is er nog het klassieke principe van ‘de vervuiler betaalt’, dat appelleert aan een basaal gevoel van rechtvaardigheid: wie troep maakt, moet dat zelf opruimen. Het vormt het idee achter allerlei vormen van milieuheffingen, of het nu gaat om een CO2-belasting of een vliegtaks. De andere kant van de medaille is dat ‘de verduurzamer verdient’. Zo worden de aanschaf van elektrische auto’s en zonnepanelen gestimuleerd met allerlei subsidies en belastingvoordelen. Op die manier krijgen we de homo economicus op het groene pad, is de gedachte.
Ook hier ontwaart de wrr een valkuil: zelfs dit ogenschijnlijk eerlijke principe leidt niet automatisch tot rechtvaardige uitkomsten. Want terwijl de toch al welgestelde Tesla-rijder profiteert van subsidies op elektrische auto’s zien huishoudens in slecht geïsoleerde huurwoningen een extra CO2-heffing direct terug op hun energierekening. Of neem de discussie rondom de salderingsregeling voor zonnepanelen. Die regeling heeft ervoor gezorgd dat Nederland kampioen zon-op-dak is geworden. Een neveneffect is alleen dat de stroomprijs voor mensen die zich geen zonnepanelen kunnen veroorloven extra hoog is geworden. Oftewel: indirect betalen de armen mee aan de zonnepanelen van de rijken.
‘ Ik zie klimaatrechtvaardigheid als multitasken’, zei Naomi Klein onlangs tegen The Guardian. De Canadese journalist en activist is tegenwoordig ook hoogleraar climate justice aan de universiteit van British Columbia. ‘We leven in een tijd van meerdere, overlappende crises: we kampen met een gezondheidscrisis, een woningcrisis, een ongelijkheidscrisis, een raciale ongelijkheidscrisis en een klimaatcrisis, en we komen niet verder als we ze allemaal één voor één proberen te bestrijden.’
Maar hoe ziet dat multitasken er in de praktijk uit? Er liggen al voorstellen om de opbrengsten van een vleestaks te gebruiken om de zorgtoeslag voor lagere inkomensgroepen te verhogen. Of om het openbaar vervoer gratis te maken voor arme mensen. We zouden de belasting voor vliegtickets per reis kunnen laten oplopen, zodat welvarende veelvliegers meer bijdragen.
Nog los van de hoofdpijn die zulke voorstellen ongetwijfeld veroorzaken bij de Belastingdienst is het de vraag of het verstandig is om voor iedere duurzaamheidsmaatregel een aparte compensatieregeling te bedenken. Misschien verraden de zorgen over ‘energiearmoede’ en ‘verkeersarmoede’ een dieperliggend probleem: dat de welvaart in Nederland sowieso schrijnend oneerlijk verdeeld is. Of zoals Tim ’S Jongers, de directeur van het wetenschappelijk bureau van de PvdA, schreef in een column voor De Correspondent: ‘Als we niet willen dat er bij elke transitie een nieuwe armoede bij komt, dan is het zaak dat armoede als een breed probleem wordt gedefinieerd en aangepakt, en de samenleving financieel veerkrachtiger wordt, waarbij de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen.’
Zelfs als de zwakkere schouders ontlast worden, zullen waarschijnlijk weinig mensen staan te springen om een vliegbelasting of een vleestaks. Het wantrouwen tegen een overheid die een culinaire dictatuur wil opleggen en zich bemoeit met het vakantievervoer van haar onderdanen laat zich niet wegnemen door allerlei compensatieregelingen of een verhoging van het minimumloon. Het gaat niet alleen om de boekhoudkundige rekensom, maar ook om de perceptie van burgers. De gele hesjes kwamen in opstand tegen een bestuurlijke elite die geen oog had voor hun leefwereld, de verhoging van de brandstofprijs was slechts de vonk in een kruitvat vol ongenoegen. Daarom is het voor het draagvlak zo belangrijk om de inspraak van burgers meer te laten zijn dan de wassen neus die het nu vaak is, benadrukt de wrr, bijvoorbeeld door middel van een burgerberaad.
Wat minstens zo belangrijk is om te blijven benadrukken is dat de mensen in sociale huurwoningen die regelmatig een gehaktbal eten en eens per jaar met het vliegtuig op vakantie gaan, niet de voornaamste veroorzakers zijn van de klimaatcrisis. Een heffing op vlees voelen zij weliswaar direct in hun portemonnee, omdat een relatief groot deel van hun budget op gaat aan boodschappen, maar het is het consumptiepatroon van de mensen die niet wakker liggen van stijgende inflatie dat een veel grotere aanslag vormt op het milieu. Iemand die behoort tot de rijkste één procent van de Nederlanders stoot gemiddeld 39 keer zo veel uit als iemand die behoort de laagste inkomensgroep, zo becijferde onderzoeksbureau Ecorys eind vorig jaar. Zo bezien is het klimaat misschien nog wel het meest gebaat bij een stevige miljonairstaks.