Koos Breukel, Casper, Vinkeveen 2017 © Koos Breukel / Huis Marseille

‘Het is zijn manier om contact te maken, van die man. Iets anders kan-die niet. Het is wel triest ja, maar ja…’ De twee vrouwen waren hun rondgang door Huis Marseille in Amsterdam in het souterrain begonnen en keken nu, terwijl ze hun jassen aantrokken, voor de tweede keer naar de familiefoto’s en portretten van andere familieleden die de weggelaten context vormen van wat op de verdiepingen erboven wordt getoond: tientallen foto’s van Casper, Koos Breukels zoon die op 28 maart 2000 ter wereld kwam in het ziekenhuis van Alkmaar en die zijn vader weliswaar regelmatig zag, maar opgroeide bij zijn moeder in Bergen.

De foto die Breukel van Caspers geboorte maakte is, onvermijdelijk, even heftig als wonderlijk. De jongen wordt omhoog gehouden als een kunstwerk dat voor aanvang van een veiling aan de verzamelde pers wordt getoond. Hij houdt zijn armpjes gespreid en hoewel hij nog vrijwel niks kan zien lijkt zijn blik strak op de camera gericht; het is zo duidelijk dat hij op aarde is geworpen zonder dat hem iets is gevraagd. Het is zo’n zeldzaam moment waarop in een enkele ervaring het volledig particuliere en het waarlijk universele vanzelfsprekend samenvallen.

Zoon is geen gemakkelijke tentoonstelling. Caspers gezicht blijft met gemak fascineren en Breukels technische beheersing dwingt overal bewondering af – de foto’s zijn vaak prachtig – maar tegelijkertijd is alles van een onderhuids zeurende pijn doordrongen. Een enkel beeld waarop sentimentaliteit naar binnen lijkt te sluipen legt die pijn bloot. Een close-upportret waarop Casper, nog te jong om een pantser te hebben ontwikkeld, zijn hoofd wat scheef houdt, doet denken aan het soort kiekje dat een fotograaf in opdracht van ouders met meer liefde dan verstand van fotografie maakt.

De tentoonstelling draait om het idee dat Breukels relatie met zijn zoon moeizaam is, dat zijn vaderschap wordt getekend door een bepaald onvermogen en dat de foto’s vergeefs een gat proberen te vullen. Liefde, wellicht, maar altijd met een lens ertussen. De kunstenaar weet zich schuldig, maar wordt er boete gedaan? Op een vreemde manier wordt het tekortschieten hier niet verzacht maar bevestigd. De jongen die overal is afgebeeld blijft op een gekke manier op afstand. Er wordt in zekere zin rekenschap afgelegd, maar van toenadering lijkt geen sprake. De relatie die hier ontstaat en wordt gekoesterd is die tussen de fotograaf en zijn publiek.

Een grote introductietekst op de muur eindigt met de volgende zinnen: ‘Breukel maakte bezwaar toen zijn zoon op een voorstel van een modefotograaf dreigde in te gaan. “Goede dingen moet je zeldzaam houden”, zegt de vader. “Als ik van een goed kledingmerk een smak geld kan krijgen, ga ik er echt wel op in”, zegt de zoon.’ De afstand die in die regels doorklinkt is onoverbrugbaar. Zoon gaat niet alleen over het onvermogen een bepaald soort vader te zijn, de tentoonstelling is een uiting van datzelfde onvermogen. Het is een zelfportret van de vader via het gelaat van de zoon, een zelfportret van de kunstenaar die tekortschoot en zegt: hier sta ik, ik kan niet anders.

Koos Breukel, Zoon, t/m 2 december, Huis Marseille, Amsterdam