
‘Democratie? Het is een droom te menen dat we die bezitten; om ingenomen te zijn met haar toestand of die juist ellendig te noemen. Democratie is niet meer dan een pakket mogelijkheden dat stamt uit een nog nabij verleden en dat we nog helemaal moeten verkennen.’
Claude Lefort
Iedereen meent te weten dat de democratie in een crisis verkeert, maar hoevelen van ons durven met zekerheid te zeggen wat democratie eigenlijk is? De redenen dat alom het gevoel heerst dat er een crisis gaande is, lijken voor de hand te liggen: het aantal autoritaire regimes groeit en binnen democratieën neemt onvrede met het politieke bedrijf toe. En los van abstracte getallen is er het dubbele trauma van 2016: Brexit en de verkiezing van een tv-ster als president van ’s werelds oudste en (nog altijd) machtigste democratie.
Bewijst de verheffing van een klaarblijkelijk ongeschikte kandidaat tot het hoogste ambt in de VS automatisch dat de democratie in crisis verkeert? Of werd het sluitende bewijs alleen geleverd door het feit dat deze infantiele man gedurende de allerlaatste dagen van zijn ambtstermijn aanhangers opzweepte het centrum van de wetgevende macht te bestormen? Of bewees de Amerikaanse democratie bij die gelegenheid juist haar veerkracht door de dreun toegediend aan het politieke systeem te neutraliseren?
Niet elke schok duidt op een crisis. In de oorspronkelijke betekenis verwijst het Griekse woord voor crisis naar een doorslaggevend moment: een patiënt overlijdt of herstelt; een beklaagde wordt schuldig bevonden of gaat vrijuit (overigens is ‘oordeel’ een afgeleide betekenis van hetzelfde woord). Als dat zo is, was de verkiezing van Trump dan misschien een moment waarop kiezers werden beoordeeld? En vervolgens als ongeschikt voor de democratie werden verklaard?
Inmiddels weten we dat het presidentschap van iemand die via Twitter onwaarheden verspreidt of ze tijdens live-persconferenties debiteert, kan ontaarden in een zaak van leven of dood wanneer zijn volgers en toehoorders de man serieus en letterlijk nemen tijdens een pandemie. Maar ondermijnt gevaarlijke nonsens over een ontsmettingsmiddel de democratie? Is het besluit van het Verenigd Koninkrijk om een supranationale organisatie te verlaten na een referendum op initiatief van een van ’s werelds oudste politieke partijen, namelijk de Tories, een fatale klap voor de democratie als zodanig? In een democratisch bestel zijn allerlei uitkomsten denkbaar die je vreselijk kunt vinden, maar wie er min of meer terloops van uitgaat dat die het eind van het systeem betekenen, bezondigt zich aan wat Saul Bellow ooit belachelijk maakte als ‘crisisgeklets’. Wat zijn dan wel reële criteria om iets te kunnen uitroepen tot een moment van buigen of barsten? En is het mogelijk zulke criteria uit de sfeer van partijdigheid te houden?
Die vraag is niet te beantwoorden zonder eerst een goed beeld te hebben van wat democratie inhoudt. We hebben het idee dat we meteen aanvoelen wat democratisch is en wat niet. Maar veel politieke kopstukken die erop gebrand zijn de democratie te ondermijnen, zijn er heel bedreven in geworden ons te doen geloven dat iets nog bestaat lang nadat het feitelijk is verdwenen. Wat is echt essentieel voor een democratie? Is dat maar een element of gaat het om meer dingen? Zijn het verkiezingen, een pakket elementaire rechten zoals de vrijheid van meningsuiting, of is het een moeilijker te vangen geheel van gemeenschappelijke gedragingen, een gedeelde mentaliteit? Bijvoorbeeld dat mensen in een samenleving elkaar respectvol en als medeburgers bejegenen?
Heel ver komen we niet bij het beantwoorden van die vragen zonder eerst terug te keren naar de basisprincipes. Dat is de stap die Machiavelli aanbeveelt wanneer hij schrijft dat de aanpak van een crisis allereerst een riduzione verso il principio vereist, een ‘terugkeer naar de grondbeginselen’. Het is onvermijdelijk dat we met onze rug naar de toekomst lopen, maar het kan dienstig zijn enigszins te beseffen waar we vandaan komen en hoe ons pad er tot nu toe uitzag om na te gaan of we het spoor inderdaad bijster zijn (wat trouwens niet wil zeggen dat er maar één spoor is).
Het is een vergissing om aan te nemen dat nadenken over democratie vandaag de gedaante moet aannemen van een reactie op nieuwe autoritaire leiders. Toch kunnen we ook niet doen alsof er niets is gebeurd. Daarom kijk ik nogmaals naar de vraag die Hillary Clinton koos als titel van haar derde bundel memoires: What Happened. En vooral: waarom is wat er gebeurde nog steeds gaande, ook nadat zo veel zelfverklaarde verdedigers van de democratie de alarmklokken hebben geluid?
Er zijn twee gemakkelijke, maar uiteindelijk heel misleidende reacties geweest. De ene is de schuld neerleggen bij de mensen zelf. Dat is vooral de insteek van progressieven, die voorrang geven aan individuele rechten, min of meer ingenomen zijn met het kapitalisme en die diversiteit doorgaans als iets positiefs beschouwen, maar die ook gebukt gaan onder het geërfde angstbeeld dat de democratie constant gevaar loopt te ontaarden in een tirannie van de meerderheid. Wat vaak ‘de wereldwijde opkomst van rechts populisme’ wordt genoemd hebben zij opgevat als een vrijbrief om clichés uit de negentiende-eeuwse massapsychologie nieuw leven in te blazen – het soort ideeën dat je beter niet te berde brengt in beschaafd gezelschap, zelfs niet als je ervan overtuigd bent dat de vrome lessen van het burgerschapsonderwijs maar zelden stroken met de politieke realiteit: de massa’s roepen allerlei rampen over zichzelf af; de gewone man – die slecht geïnformeerd is en die zelfs als hij wel goed op de hoogte is een ronduit irrationeel wezen blijkt – laat zich gewillig misleiden door demagogen.
De wijze les ligt voor de hand: het is zaak bepaalde bevoegdheden terug te geven aan wat men behoedzaam ‘poortwachters’ noemt, maar waarmee ze gewoon de traditionele elites bedoelen. Concreter: we moeten voorverkiezingen en/of de samenstelling van kandidatenlijsten zo reorganiseren dat de invloed op de besluitvorming van degenen die men in de VS vaak (en wonderlijk genoeg) ‘alledaagse burgers’ noemt tot het minimum wordt beperkt. En ook moet het maar eens afgelopen zijn met referenda en andere onverantwoorde exercities in directe democratie; laten we gewoon erkennen dat politiek een vak is.
Al met al mogen we niet vergeten dat twee derde van de Amerikanen de naam van minstens één jurylid in het tv-programma American Idol kan noemen, terwijl slechts vijftien procent het gezicht van de Chief Justice, de president van het Amerikaanse Hooggerechtshof, kan thuisbrengen. Het staat amateurs vrij te applaudisseren voor knappe ‘politieke staaltjes’ tijdens een tv-debat, maar tijdens en vooral na de uitzending moeten ze netjes aan de zijlijn worden gehouden. Om niet te worden beticht van onversneden demofobie (angst voor gewone mensen dus) haasten degenen die er zulke standpunten op nahouden zich meestal om hun achterdocht jegens het brede publiek te staven met aloude inzichten uit de sociale psychologie: mensen zijn geneigd tot stamgedrag; polarisatie – begrepen als vijandschap tussen groepen – is de standaardwaarde bij elke vorm van politiek; en we doen er goed aan psychologische technieken zoals ‘mindfulness’ toe te passen om gewone mensen ertoe te bewegen een beetje te dimmen.
Wie de hoop heeft opgegeven dat het ooit nog goed komt met het gewone volk wijst ook op studies die zouden bewijzen dat burgers wereldwijd steeds meer geneigd zijn zich achter ‘krachtige leiders’ of zelfs achter een militair bewind te scharen.
Wat is er mis met die voorstelling van zaken? Om te beginnen zijn de meeste studies voor meerdere uitleg vatbaar en in elk geval hebben onderzoeken zelden of nooit de opkomst of ondergang van democratieën voorspeld, en ze tonen al helemaal niet overtuigend aan dat de mensen de idealen van zelfbestuur ten enenmale beu zouden zijn. Het is niet voor niets dat de plegers van een militaire coup – of dat nu in Thailand of Egypte is – de democratie niet officieel verwerpen. Liever doen ze alsof ze democraten zijn, zoals in het Egypte van generaal Sisi, of beloven ze een snelle terugkeer naar zelfbestuur zodra de omstandigheden dat toestaan, zoals in Thailand (al verzinnen ze altijd wel redenen om die terugkeer weer uit te stellen).

Velen gaan er ten onrechte van uit dat er vandaag sprake is van een niet te stoppen golf autoritair populisme – of zoals de Engelse brexiteer Nigel Farage, die kennelijk vond dat het beeld van een gewone golf onvoldoende recht deed aan zijn rol in de wereldgeschiedenis, het zei: een ‘tsunami’. Het klopt dat partijen die je rustig kunt bestempelen als populistisch in veel landen hun aandeel in de stemmen hebben zien toenemen. Maar het idee dat meerderheden onvermijdelijk roepen om autoritaire leiders gaat voorbij aan een simpel feit: tot op heden is in geen enkel westers land een autoritaire, rechts-populistische partij of politicus aan de macht gekomen zonder de medewerking van gevestigde conservatieve elites. Daar komt bij dat de aanhangers van die elites niet het idee hebben dat ze korte metten maken met de democratie wanneer ze stemmen voor conservatieve en centrum-rechtse partijen.
Een snelle blik op de geschiedenis lijkt erop te duiden dat er weinig, misschien zelfs geen voorbeelden zijn van democratische meerderheden die ondubbelzinnig besluiten de democratie te laten varen. Fascistische rauwdouwers marcheerden op Rome, maar Mussolini niet: hij kwam daar aan met de slaaptrein uit Milaan, omdat liberale elites, en niet in de laatste plaats de koning, hadden besloten dat de toekomstige Duce maar eens de kans moest krijgen om de rotzooi van de parlementaire politiek op te ruimen. Uiteraard had zijn fascistische partij zeer toegewijde aanhangers, net als de nationaal-socialisten in Duitsland. Maar ook daar werd de cruciale beslissing om Hitler de macht in handen te geven genomen door geledingen van wat je best het conservatieve establishment van die tijd zou kunnen noemen.
Wie op zoek is naar eenregelige lessen uit het verleden moet het maar noteren: niet de grote massa besluit de democratie af te schaffen; elites doen dat. Natuurlijk lijkt die stelling recht in de kaart te spelen van degenen die de schuld voor de politieke beroering van deze tijd in de schoenen schuiven van de machtigen. Er valt inderdaad veel aan te merken op wat je zou kunnen zien als een ‘afscheiding’ waartoe de meest bevoorrechten in bepaalde landen overgaan. Het doet echter geen recht aan de complexiteit van onze tijd om eenvoudig te beweren dat alle problemen van vandaag louter en alleen worden veroorzaakt doordat de rijken en machtigen slechte, corrupte of achterbakse lieden zijn – of die bewering nu van links of van rechts komt. De machtigen doen wat ze doen omdat ze de macht hebben om dat te doen, maar die macht is hun uiteindelijk verschaft door de instellingen van onze democratieën.
We moeten dus nog eens goed naar die instellingen kijken in plaats van alleen bepaalde figuren te beschimpen (al is het vaak terecht en ook leuk om dat te doen: denk aan de miljardair op de Amerikaanse televisie die in tranen uitbarst bij het schrikbeeld van een lichte, echt minimale belastingverhoging). Met andere woorden, de nadruk leggen op individuen is misplaatst, of die nadruk nu ligt op de velen, zoals in de minachting voor de zogenaamd irrationele en protoautoritaire massa’s, of op de weinigen, zoals in voldoening schenkende, maar uiteindelijk goedkope aanvallen op zelfzuchtige elites.
Nadenken over instellingen wil niet zeggen dat je de politiek reduceert tot processen en procedures; het gaat erom de principes die de basis en rechtvaardiging vormen van de regels en informele normen van het democratische spel, degelijk te onderzoeken. Een van de belangrijke inzichten van politicologen is dat die ongeschreven normen minstens zo belangrijk kunnen zijn als wetten. Het zijn namelijk die normen die het democratische spel gaande houden (en de spelers intomen op manieren die je niet terugvindt in de spelregels). Maar regels noch normen zijn iets goeds op zich, en vooral niet wanneer ze een spel mogelijk maken dat berust op expliciete of impliciete ongerechtigheid.
In het Amerikaanse Congres van de twintigste eeuw zullen heren uit de zuidelijke staten ongetwijfeld keurig de beleefdheidsregels hebben nageleefd (en voelden zich zelfs verplicht compromissen te sluiten over een breed scala van vraagstukken, wat een bijna joviale samenwerking tussen beide partijen bevorderde). Maar het systeem van raciale uitsluiting dat ze verdedigden was fundamenteel onverenigbaar met democratische principes. De Amerikaanse rechtsgeleerde Jedediah Purdy schreef in dat verband: ‘Normen zijn als de standbeelden van dode leiders: je weet niet of je voor of tegen ze bent als je niet weet welke waarden ze ondersteunen.’
We zullen dus verder moeten kijken dan regels en normen, en ons verdiepen in de principes die eraan ten grondslag liggen, in de ‘geest’ van die voorschriften, zoals sommige politieke denkers het vroeger uitdrukten. Het is niet voldoende op te roepen tot naleving van de regels in de hoop zo een proces (of spel) dat geblokkeerd is door min of meer autoritaire figuren weer op gang te brengen; per slot van rekening gaat het er in het democratische proces niet alleen om dat verschillende elites cyclisch de macht winnen en weer verliezen.
Waar gaat het dan wel om? Het conventionele antwoord is dat democratie alleen is te rechtvaardigen als we ons beroepen op de principes van vrijheid en gelijkheid. Een regel als ‘de meerderheid beslist’ is niet goed omdat die de beste resultaten oplevert of het efficiëntst is; die regel is goed omdat hij respect voor de gelijkheid van de burgers weerspiegelt, en hij krijgt gestalte doordat elke individuele stem meetelt. Wanneer we ervan uitgaan dat iedereen ertoe doet (en aannemen dat iedereen in staat is een politiek oordeel te vellen), staat die regel haaks op acclamatie door grote groepen.
Democratie is echter meer dan de vrijheid om als gelijkwaardige mensen je stem uit te brengen. Zo is er ook nog de vrijheid van meningsuiting en van vergadering – en niet te vergeten de vrijheid van vereniging. Organisaties vermeerderen de waarde van het recht van individuen zich politiek te uiten. Minder voor de hand ligt dat ze gelijkheid ook ondermijnen. Mensen met meer geld of met sterkere argumenten zullen meer invloed hebben op collectieve beslissingen. Democratie is niet slechts vreedzame gelijkheid; bij democratie gaat het juist om wrijving die wordt veroorzaakt doordat mensen gebruikmaken van hun vrijheden. Zonder verenigingen – in het bijzonder politieke partijen – kun je echter ook ongelijkheden niet corrigeren. Soms kan het gereedschap dat het huis van de meester bouwde nuttig zijn om dat huis om te bouwen tot een woning voor gelijken.
Of we dat nu leuk vinden of niet, democratische conflicten worden nog altijd hoofdzakelijk gestructureerd door zogeheten intermediaire organisaties, in het bijzonder door politieke partijen en professionele media. Die gelden al sinds de negentiende eeuw als essentieel om een representatieve democratie behoorlijk te doen functioneren. Volgens de gangbare opvatting verkeren beide vandaag in een diepe crisis, en wel in de meest letterlijke zin van het woord, want veel media en partijen zijn dood of liggen op sterven. Voordat we nader kunnen ingaan op deze ‘tandemcrisis’, doen we er goed aan een stap terug te doen – riduzione verso il principio – en de vraag te stellen hoe die organisaties precies zorgen (of ooit zorgden) voor een ‘kritische infrastructuur’ voor de democratie. Daarmee doel ik op manieren voor burgers om anderen te bereiken en op hun beurt door anderen bereikt te worden. Dus in zekere zin vergelijkbaar met de posterijen in Amerika die president Trump probeerde te slopen, in de veronderstelling dat hij dreigde te verliezen bij vrije en eerlijke verkiezingen met een degelijke infrastructuur voor stemmen per post (wat een correcte inschatting zou blijken).
Als we de principes achter die infrastructuur, en achter democratische instellingen in bredere zin, eenmaal zien, zullen we ook minder benauwd zijn er een paar te vervangen. De democratie weer opbouwen na een periode van autoritair populisme betekent niet per se terugkeren naar de oude situatie; we kunnen daarbij ook innovatieve instrumenten inzetten die mogelijk beter zijn afgestemd op de beginselen die aan de democratie ten grondslag liggen.
Het is echter naïef alle heil te verwachten van een enkel product van wat inmiddels een wereldwijde democratische-vernieuwingsbranche lijkt te zijn geworden – of het nu gaat om stemmen via internet, overlegorganen van willekeurig geselecteerde burgers of dergelijke zaken meer. Een vernieuwing van de kritische infrastructuur van de democratie is niettemin een cruciale eerste stap. Met alle respect voor de demofoben kan dat gebeuren zonder simpelweg de traditionele poortwachters weer in ere te herstellen.
De mensen zijn zelf heel goed in staat te bepalen hoe intermediaire organisaties – vooral partijen en media – kunnen worden hertekend. Voor alle duidelijkheid: intermediaire organen, en ook nieuwe democratische instrumenten, moeten zich voegen naar een niet-onderhandelbaar principe: er valt niet te tornen aan de status van burgers als vrije en gelijke leden binnen de politieke gemeenschap, dus je kunt bepaalde groepen die status niet ontzeggen. Wordt die status wel ondermijnd, dan is het spel – waarin alle andere zaken, van materiële belangen tot seksuele identiteit, onderwerp van conflict kunnen worden zonder de burgerschapsbanden als zodanig op te schorten – uitgespeeld. In de politieke strijd kun je allerlei onvriendelijke dingen zeggen tegen andere burgers zonder direct respectloos te zijn, maar je kunt niet zeggen: ‘Jij bent een tweederangsburger’ of ‘Jullie horen hier eigenlijk niet thuis’ (zoals Trump deed toen hij tegen progressieve volksvertegenwoordigsters van kleur zei dat ze ‘terug naar hun land’ moesten).
Sommige landen kennen wetgeving om partijen te bestraffen of zelfs te verbieden die de demos kleiner proberen te maken of anderszins fundamentele rechten schenden. Politieke actoren verbieden dateert al van de democratie in het oude Athene – maar is zo’n verbod wel te rechtvaardigen? Hoe zit het met het gevaar dat zulke maatregelen leiden tot de ondergang van de democratie, iets wat ze juist beogen te voorkomen? Een land waar het fundamentele recht op vrije vereniging wordt beknot of waar mensen te horen krijgen dat ze er niet thuis horen (en om die reden worden uitgestoten en weggestuurd zoals destijds in Athene), zelfs al is het om de democratie te redden, kan moeilijk volhouden nog een echte democratie te zijn.
Indien regels het democratische spel mogelijk maken en tegelijkertijd begrenzen, dan moet het overtreden van de regels wel een kwalijke zaak zijn. Maar is dat zo? Democratische politiek bedrijven kan nooit beperkt blijven tot het naleven van de regels; soms kan het noodzakelijk zijn het spel in de war te sturen. Niet voor niets loofden de oude Atheners hun politeia om haar innovatieve capaciteit, terwijl Athene’s vijanden dat bestel juist betichtten van onberekenbaarheid. Normen doorbreken is niet altijd schadelijk.
Je kunt regels overtreden en toch de onderliggende principes trouw blijven. Om het spel zelf zinvol te houden, gaan mensen soms over tot vormen van ongehoorzaamheid om de democratie te dienen of zelfs te verdiepen. In de ogen van sceptici effent dat soort ongehoorzaamheid de weg naar anarchie – of naar autoritarisme, omdat geen enkele burgergemeenschap anarchie lang slikt (al sinds Plato waarschuwen critici van de democratie dat ‘te veel vrijheid’ leidt tot tirannie). Anderzijds zullen degenen die zich verbazen over de bokkensprongen van de hedendaagse vijanden van de democratie zich vast weleens afvragen waarom ze eigenlijk niet allemaal de straat op gaan om het gezag van die lieden ter discussie te stellen, om er een eind aan te maken. Hoe valt te rijmen dat we geobsedeerd zijn door lessen uit het verleden, en toch lijdzaam langs de zijlijn staan toe te kijken zoals veel van onze voorouders deden? Is er een drempel die, eenmaal overschreden, democratische ongehoorzaamheid legitimeert? En wel zonder de indruk te wekken een verkiezingsnederlaag niet te kunnen verkroppen of, in het ergste geval, zonder een burgeroorlog te riskeren door te strijden voor partijgebonden overtuigingen?
We hebben nog tijd – en moeten tijd vrijmaken – om na te denken over basisbeginselen. Die principes leggen ons geen specifieke instellingen of gedetailleerde politieke regels op. Een democratisch bestel kan allerlei vormen aannemen en er zijn allerlei manieren om democratie te bedrijven (zoals er ook allerlei manieren zijn om te doen alsof men democratie bedrijft).
De grote Franse politieke filosoof Claude Lefort stelt dat sommige van die manieren waarschijnlijk niet eens bij ons opkomen (omgekeerd zal ook gelden dat sommige strategieën om de democratie te ondermijnen nog niet bij haar tegenstanders zijn opgekomen). Maar de democratie heeft nog altijd de overhand – in die zin dat overal ter wereld tal van mensen die bestuursvorm beschouwen als verreweg de verkieslijkste. In hun beleving is democratie nog altijd een politiek systeem dat weliswaar grote problemen kent, maar dat van alle systemen het best bij machte is overheersing te voorkomen en mensen kansen te bieden gezamenlijk een behoorlijk leven te leiden.
Jan-Werner Müller is een van de meest toonaangevende politieke denkers van dit moment. Hij is hoogleraar aan Princeton University, auteur van onder andere het boek Wat is populisme? en schrijft regelmatig over actuele vraagstukken in onder meer The New York Times, The Guardian en Foreign Affairs. Dit is een voorpublicatie uit zijn nieuwste boek:* Wat is echte democratie? Vertaald door Hans E. van Riemsdijk, Uitgeverij NieuwAmsterdam