Er zijn mensen die naar bewegend beeld van zichzelf kunnen kijken zonder ineen te krimpen van schaamte. Of anders geformuleerd: er zijn mensen die naar bewegend beeld van zichzelf kunnen kijken.
Misschien dat voor deze mensen geen onoverkomelijk verschil bestaat tussen henzelf zoals ze dat van binnen ervaren en het externe beeld ervan. Misschien hebben deze mensen simpelweg geaccepteerd dat er van hen een extern beeld bestaat dat op een bepaalde manier zit, loopt, praat, slikt, knippert, lacht en al die tijd is blootgesteld aan de blikken van anderen. Ik sluit de mogelijkheid niet uit dat mensen op deze manier van zichzelf houden, maar het lijkt me wel een extreme hobby.
Vanaf de geboorte van zijn zoon tot aan zijn tweede levensjaar bedekte de Russische documentairemaker Victor Kossakovsky alle spiegels in zijn huis. De kennismaking van de tweejarige met zijn eigen reflectie bracht hij in beeld met drie simpele HD-camera’s. In de korte film (Svyato, 2005) zie je hoe de jongen in een half uur tijd afscheid neemt van het jongetje aan de overkant, en de ander accepteert als zichzelf. ‘Dat ben ik’, zegt hij na het doorlopen van een heel scala aan emoties. Hij geeft zijn spiegelbeeld een kusje, dan de camera, dan keert hij nog even terug naar de spiegel om, als een volleerd model, een paar keer met zijn handen door zijn lange haar te strijken. Hij heeft zichzelf herkend, en dat niet alleen, hij is ook al begonnen met het onderwerpen van zijn spiegelbeeld aan zijn wil.
Mijn blik als ik voor de spiegel sta: wenkbrauwen opgetrokken, kin omlaag, mond strak en roerloos. Dat ben ik, bewegingloos, en niemand mag zien hoe ik naar mezelf kijk.
Schopenhauer was een aanhanger van de fysionomie, de oude leer die ervan uitging dat aan iemands uiterlijk diens persoonlijkheid is af te lezen. Het menselijk gelaat, zei hij, is de exacte uitbeelding van wie diegene is. Voor Wittgenstein was het lichaam de beste uitbeelding van de ziel. ‘Beauty’, schreef Ralph Waldo Emerson, ‘is the virtue of the body, as virtue is the beauty of the soul.’
Maar goed, ik deed dus mee aan een televisiequiz. Met mijn hele lijf zat ik op een stoel, er was niets tussen mij op die stoel en de camera’s, geen tafel, niets. Mijn lichaam, die grote verrader van de verborgen bewegingen van de ziel, werd even neutraal als genadeloos geregistreerd door een stel camera’s, zo overduidelijk aanwezig dat ze er onzichtbaar van werden. (Mijn oma keek altijd die quiz waarbij ze vroegen: wilt u een moeilijke of een makkelijke vraag? Het antwoord luidde steevast: doe maar een… makkelijke vraag.)
Susan Sontag, in haar standaardwerk On Photography (1977): ‘To photograph people is to violate them, by seeing them as they never see themselves, by having knowledge of them that they can never have; it turns people into objects that can be symbolically possessed.’
Sontag wilde het over fotografie hebben, over ‘het beeld als object’, en al in de tweede alinea van het eerste hoofdstuk schuift ze bewegend beeld terzijde. Film en televisie, schreef ze, waren vluchtig, niets meer dan beelden ‘that light up walls, flicker and go out’. Maar de genadeloosheid van bewegend beeld heeft weinig te maken met de vermeende vluchtigheid ervan. Het mag geen object zijn zoals een foto dat is (al verlaten de meeste foto’s tegenwoordig de telefoons niet meer vanwaar ze zijn genomen, en kun je je afvragen in hoeverre het nog de objecten zijn waar Sontag het over had), het bewegende beeld voegt beweging en geluid toe aan de weerloosheid van het afgebeelde subject/object. Dat is twee dimensies meedogenlozer.
Mensen zien zoals ze zichzelf niet kunnen zien, lijkt me een perfecte beschrijving van wat er gebeurt wanneer je, als mens, meedoet aan een televisiequiz. Gelijktijdig wordt je menselijkheid uitgewist en uitvergroot, zodat er iets tamelijk monsterachtigs overblijft dat leeg is en toch veel te veel. Veel te veel gebaren, veel te veel stem, veel te veel gezichtsuitdrukkingen, en dat alles in de betrekkelijk lege huls die er van je overblijft als kandidaat van een spelshow.
‘De weg’, zei Freud, ‘naar het opvolgen van de Griekse vermaning “Ken uzelve”, voert via de bestudering van de eigen, schijnbaar toevallige handelingen en verzuimen.’ De camera’s van de televisiequiz boden me een kans op zelfinzicht die misschien wel uniek was, maar ik was er niet klaar voor.
Kijk maar even niet op Twitter en zo, appte mijn broertje.
Op mijn scheurkalender trof ik een relativerend citaat van kunstenaar, componist en dichter Dick Raaijmakers:
Een ijzeren staafje beschikt over een binnen
En twee kanten
Meer niet.