Zullen er ooit nog eens dagen komen van heimwee naar Wim Kok, zoals er nu honderdduizenden dolende zielen heimwee hebben naar Joop den Uyl, al weten ze vaak zelf niet waarom? Zal de man die als premier zo weinig emoties genereerde dat zijn pr-managers er radeloos van werden, eenmaal in retrospectief dan toch nog een zeker sentiment in de collectieve herinnering weten los te maken, zodat er straks toch nog met nostalgie over die dolle dwaze dagen van Paars zal worden gesproken?

Ongetwijfeld, en misschien wel sneller dan men zo op het eerste gezicht zou denken. Nederland staat aan de vooravond van een historische ruk naar rechts, resultaat van een Berlusconi-achtige mobilisatie via de media van poujadistische sentimenten in de onderbuik van de publieke opinie. Ook zonder het ultieme angstbeeld van een kabinet-Balkenende-Fortuyn is het evident dat er een soort Nieuwe Politieke Middeleeuwen in aantocht zijn, colijnesk-naargeestig in hun maatschappijoriëntatie, met nóg meer blauw op straat en een algemeen hoofddoekjes- annex blowverbod in de Hollandse huiskamer, de herinvoering van het Spaanse rietje in het onderwijs en de laatste doodsteek voor wat nog resteert van de ooit zo glorieuze verzorgingsstaat.

Als dat doemscenario zich eenmaal heeft voltrokken, zou Kok politiek-postuum nog weleens kunnen promoveren tot een gloeiend baken, de belichaming van betere tijden, van vrijheid en blijheid, en wie weet zal straks nog menigeen een traantje wegpinken bij de herinnering aan al die hemelbestormende experimenteerzucht van het paarse liberalisme en de sociale harmonie van de eerste jaren van het poldermodel. Dan hebben we het niet eens over die ongekende welvaartsexplosie uit de periode van Paars I, waarmee vergeleken de veelbejubelde hoogconjunctuur van de vroege jaren zeventig nog kinderspel was. Wie weet zal er ooit zelfs wel een nationaal schuldgevoel uitbreken over de hardvochtige wijze waarop Kok en zijn poldermodel werden afgeserveerd in de hete lente van 2002.

Kok had zich zijn afscheid van de landspolitiek waarschijnlijk een stuk glorieuzer voorgesteld dan dit onverhoedse einde als gevolg van een nagezonden bedrijf uit de Balkan-oorlog. Het Niod-onderzoek begon ironisch genoeg juist als manoeuvre ter redding van Paars. Het behoorde tot een der laatste politieke daden van Hans van Mierlo om de tijdbom die in het Srebrenica-drama verdisconteerd zat tijdelijk te demonteren door het inschakelen van de oorlogsonderzoekers van het Rijksinstituut. Van Mierlo wist van voorgaande onderzoeken van wat toen nog het Riod heette natuurlijk maar al te goed hoe tijdrovend de Niod-aanpak was, en verzekerde daarmee in elk geval de bewindslieden van Paars I van een goede nachtrust.

Ook voor Paars II was het uiteindelijk nog een race tegen de klok. Directeur Blom van het Niod voerde de spanning ongemeen hoog op door de ene deadline na de andere te overschrijden, en het had uiteindelijk nog maar een haar gescheeld of ook Paars II was wat het dossier Srebrenica betreft nog veilig over de finish gekomen.

Opvallend is dat er in het Niod-rapport eigenlijk niets staat wat niet al algemeen bekend was. De gronden die Kok in zijn dramatische afscheidsrede opgaf als redenen voor het vertrek van zijn kabinet, waren eigenlijk al jaren publiek domein. In feite had dit gebaar natuurlijk al direct na de val van de enclave van de VN in juli 1995 kunnen en moeten worden gemaakt op grond van de gegevens die toen al beschikbaar waren.

Als de Tweede Kamer ten tijde van de

Balkan-oorlog niet zo hopeloos aan de leiband van het kabinet had gelopen, had dit nationale oorlogstrauma al zeven jaar geleden kunnen worden behandeld, en dan nog een stuk adequater, in elk geval tijdiger. Dat had alle betrokkenen — of het nu de weduwen van Srebrenica of de Dutchbatters betreft — ongetwijfeld ook veel pijn gescheeld. Ook als gebaar naar de internationale gemeenschap had dat meer indruk gemaakt. Maar waarschijnlijk werd dat alleen al uit oogpunt van de handhaving van het oorlogsmoreel niet als politiek wenselijk beschouwd.

Toch was het natuurlijk niet louter door Srebrenica dat Paars voortijdig aan zijn einde is gekomen. De laatste dagen van Paars begonnen al op 6 maart, met de historische gemeenteraadsverkiezingen, en dan vooral het electorale bombardement op Rotterdam door Pim Fortuyn. Die dag luidde in feite een totaalcrisis in, zonder precedent in de naoorlogse landspolitiek. Nog nooit ging een kabinet zo glanzend en blakend van zelfvertrouwen van start, om zo genadeloos gehavend in het zicht van de eindstreep ineen te zijgen. Klassieke kabinetsdrama’s als de Nacht van Schmelzer en de grondpolitiekcrisis die Den Uyl fataal werd, verbleken tot luchtige operettes in vergelijking met de noodlotszwangere opera die zich onder Kok voltrok. Bleef de dramatische actieradius van die voorgaande crisissituaties tenminste nog overzichtelijk beperkt tot één escalerend onderwerp, in het geval van Kok was er sprake van een bliksemsnelle erosie van de algehele fundamenten. «What goes up must go down», zo waarschuwde Curtis Mayfield al, maar dit ging werkelijk wel overdreven snel.

Toekomstige geschiedschrijvers van het tijdperk-Kok zullen hun handen vol hebben aan de vraag in hoeverre dit instant-roestproces te verwijten is geweest aan de eerste minister zelf. Droeg hij niet te vroeg het stokje over aan Ad Melkert, of juist te laat? Had hij überhaupt wel voor Melkert moeten kiezen? Had hij niet beter direct na Paars I een streep kunnen zetten onder zijn premierschap en vrij baan gegeven aan zijn ambities richting het Europese of zelfs mondiale toneel? Nu, met het brevet van onvermogen van de grootinquisiteurs van het Niod op zak, kan Kok een transfer naar de Champions League van Verenigde Naties dan wel Navo op zijn buik schrijven, zodat hier niet alleen sprake is van een politiek, maar ook van een persoonlijk drama.

Kok kampte met bange voorgevoelens over zijn tweede kabinet. «Eigenlijk is die eenentwintigste eeuw niks voor mij», zo liet hij zich vorig jaar nog ontvallen in de ministerraad. In de kolommen van dit blad werd al in mei 2001 geconstateerd dat de premier «niet langer wordt opgewarmd door de tinteling der ambitie als hij zich op de trap naar het torentje begeeft»: «In de woelingen van het herboren Europa moet hij — klassiek gevormd vakbondsman met een voorkeur voor het overzichtelijke jarenvijftigformaat — zich steeds vaker en nadrukkelijker een stranger in a strange land voelen, een politiek ontheemde, beroofd van huis en haard.»

Die premature metaalmoeheid zou Kok en Paars uiteindelijk zwaar gaan opbreken. Te laat onderkende hij de maatschappelijke onvrede die in de slipstream van de affaire-Peper was losgebarsten over de regenten cultuur waar de Partij van de Arbeid onder Paars zo massaal in opging. De deerniswekkende ondergang van de Rotterdamse PvdA toonde genadeloos aan hoezeer de hedendaagse sociaal-democratie is vervreemd van zijn natuurlijke aanhang. Te langzaam realiseerde Kok zich de politieke consequenties van de ontmanteling van de klassieke sociaal-democratische verzorgingsstaat die als politiek wisselgeld voor Paars aan de liberalen werd betaald.

Koks vrome voornemens om Nederland via Paars II kennis te laten maken met het sociale gezicht van Paars (waar men tot dan toe vooral de rekenmeesters had gezien)

verdwenen als sneeuw voor de zon in de fatale omarming van de economische politiek van de VVD. De voormalige vakbondsman Kok had die opstekende sociale onrust natuurlijk al veel eerder moeten onderkennen, maar net zoals de PvdA over de gehele linie maakte hij daar een fatale inschattingsfout. Wat dat betreft zou de toekomst van de sociaal-democratie inderdaad gebaat zijn bij een retraite in de oppositiebankjes, ter overdenking van de zondes en herstel van het contact met de eigen achterban. De vraag is echter of de partij zich zo’n rustperiode wel kan veroorloven.