«We zien in alle landen om ons heen dat het zelden lukt om met instemming van de vakbeweging majeure veranderingen door te voeren. Het is niet zo dat het dan niet meer kan. Omdat je het niet samen doet, worden er wel zwaardere eisen gesteld, vooral aan de toelichting. De legitimering wordt belangrijker omdat anderen voortdurend zeggen dat je met iets onbehoorlijks bezig bent.»

Aldus minister Aart-Jan de Geus van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in een recent interview. Uit de mond van een voormalige vice-voorzitter van het Christelijk Nationaal Vakverbond is het een ontluisterende uitspraak, temeer omdat de vakbeweging dezer dagen te hoop loopt tegen een bezuinigingsbeleid waarvoor De Geus verantwoordelijkheid draagt. In plaats van de ontmanteling van de geïnstitutionaliseerde solidariteit te remmen, neemt hij een belangrijk deel ervan voor zijn rekening. In een van zijn eerste interviews als minister noemde hij zichzelf de «linkshalf» van het kabinet, maar hij ontpopte zich allengs als ijverige rechtsbuiten die op elke pass van Gerrit Zalm meteen begint te lopen.

Behalve voor een verdere inperking van de WAO tekent De Geus inmiddels voor afschaf fing van de vut, het prepensioen en het minimumloon alsmede van tal van subsidies voor maatschappelijke instellingen. Sinds 12 augustus tekent hij bovendien voor opschorting van de algemeenverbindendverklaring (AVV) van cao’s, een tamelijk lusteloze voorzet die Zalm twee jaar geleden deed zonder te bevroeden dat hij zo voortvarend zou worden ingekopt en nog wel door een voormalige vakbondsman.

De Geus opereert vanuit een visie op de toekomst van de Nederlandse arbeidsverhoudingen en in het bijzonder de rol van de vakbeweging, zeggen medestanders. Welke visie dat is, wil de minister echter maar niet uit de doeken doen. Hij lijkt de vraag naar de legitimering zelfs uit de weg te gaan. «Ik heb niet de illusie dat al het werk dat ik doe ‹christelijk› werk is», vertrouwde hij de EO-televisiekijkers toe. «Er is niet zoiets als christelijk minister zijn. Ik doe mijn werk als christen, maar dat is iets anders dan dat al mijn werk ‹christelijk› zou zijn.» Naar eigen zeggen is hij wel degene «die zijn vinger opsteekt» als er in het kabinet wordt gesproken over een bezuinigingsmaatregel die zwakke groepen treft, maar hij zegt er niet bij of hij in dergelijke gevallen ook het woord krijgt.

In zijn beleid is weinig terug te vinden van de aloude christelijk-sociale inspiratie, resultaat van honderd jaar strijd van christelijke arbeiders om zich te ontworstelen aan de greep van het patronaat en de verlokkingen van de Mammon. Al wat daarvan rest zijn een paar obligate verwijzingen naar de soevereiniteit in eigen kring. Zo wil hij de subsidie voor christelijke jongerenorganisaties afschaffen omdat deze «niet uit de hand van de overheid moeten willen eten». Zulke terzijdes lijken eerder een vijgenblad dan de vrucht van een diepgewortelde overtuiging. Als het gaat om de toekomst van het Nederlandse stelsel van sociale zekerheid staat «houdbaarheid» voor De Geus gelijk aan betaalbaarheid, niet aan maatschappelijke draagkracht of de inspiratie van enig wenkend perspectief.

Van een actief gereformeerd gemeentelid met een universitair diploma op zak mag je verwachten dat hij de Verlossing niet beschouwt als een leuke meevaller, maar op z’n minst als een opdracht, ook al weet hij zich bevrijd van de zwaartillendheid van vroegere generaties gelovigen. Zo niet De Geus, die zich lijkt te hebben bekeerd tot de gemaksfilosofie van het knevelisme: geef je over aan de Heilige Geest, dan zorgt Jezus voor de rest. «Met de hulp van de Heilige Geest kan ik mijn werk ontspannen doen. Ik kan het overgeven. Je moet de invloed van de Geest willen zien. Soms word je door het lezen van de bijbel bijzonder getroffen, of door het zingen van een lied. Er zijn echter ook momenten dat mensen je behoorlijk confronterend aanspreken. Ik denk dat de Heilige Geest ook andere mensen gebruikt om mij op bepaalde dingen attent te maken.»

Dat laatste geldt dan weer uitsluitend voor de persoonlijke sfeer van vrouw, kinderen, vrienden en dominee. Het geldt niet voor de huidige stakingsacties en demonstraties tegen zijn beleid. In zulke gevallen blijkt de Heilige Geest uiterst praktisch, om niet te zeggen wendbaar uit te pakken. Zolang het Haagse Malieveld niet zwart ziet van de demonstranten denkt De Geus zijn beleid zonder vakbondssteun of zelfs tegen de wil van de vakbonden te kunnen afdwingen. Politieke stakingen zijn een betrekkelijk wapen, zei hij vorig jaar tegen De Groene Amsterdammer: «De politiek is geen winstbeogend bedrijf en kan dus niet economisch geraakt worden. Je kunt de politiek alleen politiek raken. Bijvoorbeeld door onvrede te articuleren.»

Toch wordt de onvrede binnen zijn eigen achterban steeds luider gearticuleerd, aanvankelijk vooral door de Raad van Kerken en de laatste weken ook door de confessionele ouderenbonden die bij elkaar enige honderdduizenden leden tellen. De bestuurders van die bonden vroegen afgelopen zaterdag in de Volkskrant aandacht voor de «groeiende teleurstelling» onder hun leden over het bezuinigingsbeleid en het verdwijnen van het «sociale gezicht» van het CDA. Ook voorzitter Doekle Terpstra van zijn «eigen» vakbond keert zich openlijk van De Geus af. Terpstra is vooral verontwaardigd over het plan om de algemeenverbindendverklaring van cao’s af te schaffen, zo zei hij afgelopen zomer in een debat met De Geus. Het CDA verwijdert een «hoeksteen van de Nederlandse arbeidsverhoudingen» en bewijst daarmee het «christelijk-sociaal denken» definitief te hebben verlaten. «Ik heb steeds meer moeite met de keuzes die de christen-democraten maken», aldus Terpstra.

Vandaar dat het CNV zich – zij het als zo vaak schoorvoetend – in mei van dit jaar aansloot bij het resolute «nee» van FNV-voorman Lodewijk de Waal in de voorjaarsonderhandelingen met minister en werkgevers over het prepensioen. De doorslaggevende reden voor het CNV lijkt te hebben gelegen in het zogenaamde opt-out-voorstel van het kabinet, het plan om indivi duele werknemers het recht te geven hun vergaarde premies op te nemen zodat deze een extra belasting opleveren van meer dan driehonderd miljoen euro in 2011. Het gevolg hiervan zou namelijk zijn dat jongeren massaal hun premies opnemen zodat de prepensioenfondsen leegstromen voordat de oudere generatie ervan kan profiteren. De Geus begreep de ontstane consternatie niet eens, of deed alsof zijn neus bloedde. Hoe dan ook, de episode bewijst dat het begrip «solidariteit» uit zijn lexicon is geschrapt.

Zelfs zijn toonzetting doet tegenwoordig denken aan de snerende opmerkingen van de goudgebrilde minister van Financiën Onno Ruding (1982-1989) over werklozen die liever «in de buurt van tante Truus wonen dan te verhuizen». In het werkgeversblad Forum liet premier Balkenende zich onlangs vanachter een glaasje fris ook al laatdunkend uit over vroeggepensioneerden als genotzoekers die er liever met de caravan op uit trekken of een «beetje vrijwilligerswerk» doen dan een bijscholingscursus te volgen. Om niet achter te blijven deed De Geus in het genoemde interview met de EO-televisie de zorgsubsidies en steun aan sociaal-culturele instellingen af als pure verspilling van overheidsgeld: «Als het gaat om de golfclub waarvoor de subsidie wegvalt: mensen moeten voor iets dergelijks zelf maar iets overhebben.»

Hoe kan een man als De Geus zulke uitvluchten debiteren zonder het schaamrood op de kaken te krijgen? De reden is misschien een heel banale: De Geus is nooit arbeider geweest. Met hoeveel overtuiging hij ook al die jaren als CNV’er onderhandelde, polderde, stakingen en – jawel – politieke demonstraties aanvoerde, hoe afmattend de strijd ook was en hoeveel materiële en hogere belangen daarbij ook op het spel stonden, het ging nooit om het hachje van Aart-Jan. En alles wijst erop dat hij zich toen al ruimhartig liet inspireren door de Heilige Geest. Ex-collega’s noemen De Geus «meer pragmatisch dan idealistisch» en zijn voormalige onderhandelingspartner in de Sociaal-Economische Raad, werkgeversvoorzitter Niek Jan van Kesteren, typeerde hem begin dit jaar als een «kameleon» die zich moeiteloos aan elke situatie aanpast: «Hij verdedigt als minister standpunten waarvan hij tien jaar geleden het zweet op zijn voorhoofd zou hebben gekregen.»

Als oudste van zes jongens in een «blijmoedig gereformeerd gezin» was De Geus (Doorn, 1955) tenminste nog recht in de leer, althans wanneer het op de kerkgang aankwam. «Op het irritante af», zei zijn jeugdvriend Jurjen Baade in het radioprogramma De Ochtenden: «Ik herinner me dat we een keer met Hemelvaart zouden gaan dauwtrappen. Aart-Jan vond het prima om dat vóór de kerkdienst te doen. Hij vond het ook prima om het na de kerkdienst te doen. Hij vond het prima om vóór de kerkdienst te lopen en na de kerkdienst weer terug te komen. Maar de kerkdienst laten gaan, dat kon niet.» Anderzijds droeg hij tijdens zijn schooljaren op het Revius Lyceum zijn hart links en was zelfs enige tijd lid van de PPR.

Daarin kwam verandering toen hij in 1974 rechten ging studeren in Utrecht. Hij werd lid van het Utrechts Studentencorps en verruilde de PPR voor de Arjos, de jongerenvereniging van de Anti-Revolutionaire Partij, die toen overigens ook links angehaucht was en opereerde in de geest van de «Bergrede» van haar politiek leider Willem Aantjes. Het CDA verkeerde in die jaren nog in oprichting en menige AR-jongere vond het vooruitzicht te moeten samengaan met de meer behoudende katholieke en christelijk-historische jongeren weinig aanlokkelijk. De Geus ging moeiteloos met het tij mee, aldus zijn voormalige medebestuurder bij de Arjos Frans Prins: «Wij vonden dat eerst een aantal van onze uitgangspunten gewaarborgd moest worden, maar Aart-Jan was pragmatisch. Hij zei: dat CDJA komt er toch, dus laten we er maar voor gaan. Dat is typerend voor hem.»

Als vakbondsjurist maakte De Geus snel carrière omdat hij zijn dossiers altijd tot in de puntjes beheerste. In de hoogtijdagen van het poldermodel leidde hij eerst de fusie van de Industriebond CNV en de Voedingsbond CNV tot vakcentrale (1983) in goede banen, bouwde vervolgens zijn portefeuille Sociale Zekerheid en Pensioenen uit tot een volwassen beleidsonderdeel (1988) en deed zijn uiterste best de Sociaal-Economische Raad bij elkaar te houden tijdens de hoogoplopende menings verschillen over de WAO (in het begin van de jaren negentig).

Het resultaat van deze herculische inspanningen was dat hij er «genoeg» van kreeg. Hij was naar eigen zeggen uitgekeken op het «spel» van werkgevers en werknemers en stapte in 1998 over naar organisatiebureau Boer & Croon, het uitzendbureau voor interim- managers, voetbalbonzen en uitgerangeerde PvdA-politici als Jos Staatsen en Ed. van Thijn. Hij leerde er naar eigen zeggen «hakken en breken», oftewel het zoeken van de confrontatie in plaats van de consensus.

Niettemin was hij toen nog van mening dat ons sociaal-economische consensusmodel met de SER als spil en de sociale zekerheid als vliegwiel onaantastbare verworvenheden waren. De invoering van de AVV in 1937 was zelfs een «meesterzet» geweest, zo vertelde hij Marcel Metze in een interview voor diens boek Let’s Talk Dutch Now (1999). «De vakbeweging wilde aanvankelijk afdwingen dat iedereen lid werd van een bond. Zeer tegen de zin van de werk gevers en de politiek, die vreesden dat er een proces van radicalisering onder de werknemers zou optreden.»

Het meesterlijke van de AVV was dat hij de bonden meer invloed gaf dan ze op grond van hun ledental konden opeisen omdat cao’s voortaan ook bindend waren voor bedrijven en branches die niet aan de onderhandelingen deelnamen. Zodoende werd voorkomen dat bedrijven elkaar kapot concurreerden door middel van bijzondere primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden, terwijl anderzijds «dissidente» arbeiders geen kans kregen het proces te verstoren met incidentele buitensporige looneisen. «Het is een vredesinstrument bij uitstek gebleken», aldus De Geus.

Het heeft hem dus geen tien jaar gekost om van standpunt te wisselen zoals Van Kesteren meent, maar slechts drie jaar. En het laat zich raden wat er in huize De Geus is gebeurd toen Jan Peter Balkenende in 2002 belde met de vraag of Aart-Jan met zijn langdurige onderhandelingservaring en zijn kennis van het maatschappelijk middenveld bereid was minister van Sociale Zaken te worden. De Geus vroeg niet eens bedenktijd. Dat nieuw-rechtse kabinet komt er toch, zal de Heilige Geest hem hebben ingefluisterd: laten we er maar voor gaan.