Richard Holbrooke als diplomaat bij de Vietnamese ambassade in Parijs, mei 1977 © Bettmann / Getty Images

George Packer weet wanneer Amerika in verval raakte, of is in ieder geval bereid een jaartal te prikken. ‘Als je me vraagt wanneer die langdurige neergang begon, zou ik misschien 1998 zeggen’, schrijft hij in Our ManRichard Holbrooke: Het symbool van de Amerikaanse buitenlandse politiek van de afgelopen decennia. 1998 was het jaar waarin Amerika ‘slap, pedant en alleen met zichzelf bezig’ was, aldus Packer.

Slap, omdat een al-Qaeda-aanval op twee Amerikaanse ambassades in Oost-Afrika nauwelijks aandacht trok. Pedant, omdat de VS de verwachting koesterden dat de hele wereld zich zou voegen naar vrede op Amerikaanse voorwaarden – vrije markt, democratie, en de VS als internationale politie. Alleen met zichzelf bezig, omdat, in Packers woorden, Amerika ‘een supermacht [was] die zo zeker was van eeuwige vrede en voorspoed dat ze meende een heel jaar te kunnen verspillen aan een pijpbeurt in het Oval Office’. Volgens Packer begon ‘de Pax Americana op haar absolute hoogtepunt in verval te raken’. Nu begint verval altijd na een hoogtepunt, maar het verhaal van Amerika dat grip op de wereld en op zichzelf verliest, moet verteld worden. En dan graag door Packer, die zich met The Unwinding: An Inner History of the New America vestigde als briljant chroniqueur van Amerikaanse teloorgang.

TheUnwinding bood een caleidoscopische blik op de uiteenrafelende VS vanuit het perspectief van verschillende Amerikanen, beroemd en doorsnee. Voor zijn tweede boek in dit genre heeft hij het ideale vehikel gevonden in één persoon: Richard Holbrooke, de eigenzinnige topdiplomaat gedreven door tomeloze ambitie en eerzucht. Hij was een van de mannen die het Amerikaanse buitenlandbeleid van de tweede helft van de twintigste eeuw belichaamde: interventionistisch, met blind zelfvertrouwen en niet zelden met desastreuze gevolgen.

Het boek dat Packer over Holbrooke schreef is deels een diplomatieke schelmenroman, deels een gedetailleerde biografie en deels een actuele geschiedschrijving. En ook zonder bovenmatige nieuwsgierigheid naar de persoon Holbrooke is Our Man fascinerend. In Holbrooke zit zoveel juice dat je kunt blijven knijpen: Holbrooke de avonturier die tijdens de Balkanoorlog met een vervalste VN-pas een belegerd Sarajevo binnenglipt, zoekt naar meeslependheid op een moment dat zijn diplomatieke carrière in de wachtstand staat. Holbrooke de ijdele en botte Amerikaan, die overal zijn voeten op tafel legt en zijn schoenzolen toont. Holbrooke de verleider, die het aanlegt met de vrouw van een goede vriend. Holbrooke het grote kind, dat urenlang Donkey Kong op een Arcade-machine speelt.

Sympathiek hoef je hem niet vinden. Dat doet Packer zelf ook niet, ook al kende hij Holbrooke persoonlijk. (‘Holbrooke? Ja, ik heb hem gekend. Ik krijg zijn stem niet uit mijn hoofd’, zo opent Packer zijn boek.) Sparen doet Packer zijn onderwerp evenmin. Hij beschrijft hoe Holbrooke op zijn eigen verzoek een groots feest kreeg aangeboden voor zijn vijftigste verjaardag waar machtig en rijk New York verzameld was. Hij werd overladen met toespraken, die grappig waren bedoeld maar dodelijk venijnig waren. ‘Het zal u wel opgevallen zijn dat mijn linkerschouder lager is dan mijn rechter. Dat komt door het praten met Dick, die altijd over mijn schouder heen kijkt om te zien of er iemand is die meer de moeite van een gesprek waard is’, zei een bevriend journalist. Holbrooke’s zoon David vertelde ‘hoe het was om de zoon te zijn van een man die zijn vrienden dwong om dit soort feestjes voor hem te organiseren’. Holbrooke vond het de ergste dag van zijn leven.

Dat Packer een scherp oog heeft voor de feilbaarheid van zijn onderwerp zorgt ervoor dat zijn biografie nauwelijks sleept. Alleen de paginalange dagboekpassages van Holbrooke die hij citeert zijn doorbladermomenten. Niet omdat ze niet boeiend zijn, maar omdat Packer op een rare manier de vertellersrol uitleent aan de man over wie hij vertelt.

Holbrooke werd twee keer onderminister van Buitenlandse Zaken, de eerste keer op 35-jarige leeftijd, maar schopte het nooit tot Secretary of State – en dat bleef zijn grote pijn. Tegen zijn studievrienden zei hij dat hij óf minister van Buitenlandse Zaken zou worden, of hoofdredacteur van The New York Times. Het werd dus geen van beide, wat de vraag oproept of Holbrooke nu uiterst succesvol was of eigenlijk mislukte. Allebei, is waarschijnlijk het antwoord. ‘Bijna groots’, is Packers oordeel, en daarin ligt het Amerika besloten dat Holbrooke belichaamde.

En dat is uiteindelijk de voornaamste reden waarom deze lijvige biografie de moeite waard is. De levensloop van Holbrooke valt precies samen met de tanende Pax Americana. Vietnam, waar Holbrooke als jonge diplomaat zijn eerste post kreeg, draaide uit op een gruwelijke mislukking, plus een poging die te willen toedekken. Holbrooke had al vroeg door dat Vietnam uitzichtloos was, maar hield daarover zijn mond, ten gunste van zijn carrière als diplomaat.

In Holbrooke zit zoveel juice dat je kunt blijven knijpen

Op de Balkan in de jaren negentig wist Holbrooke als architect van de Dayton-akkoorden vrede af te dwingen, maar het duurde lang voordat Amerika de ogen opende voor het geweld dat daar plaatsvond. Afghanistan, waar Holbrooke op voorspraak van Hillary Clinton een functie als speciaal gezant kreeg toegewezen, is een brand die Amerika zelf aanstak en sindsdien vergeefs probeert te blussen. Holbrooke dacht Dayton te kunnen herhalen, en vergiste zich schromelijk. Holbrooke overleed in 2010, voordat hij het Amerikaanse falen vol in de ogen moest kijken.

Als kenner van de Amerikaanse ziel verklaart Packer waarom de VS zo vaak blunderen op buitenlands gebied: Amerikanen zijn vooral geïnteresseerd in zichzelf. ‘Dat is altijd het zwakke punt geweest van de Amerikaanse buitenlandse dienst’, schrijft Packer.

En inderdaad is dat ‘vreemd voor een land van immigranten die overal vandaan komen’. Ook hier geeft Packer een eloquente verklaring: ‘om Amerikaan te worden moeten nieuwkomers hun verleden uitwissen. We vernietigen die enorme voorraad kennis over de rest van de wereld en verliezen onszelf in het eindeloze drama van het exceptionele Amerika.’

Toch was Holbrooke – zoon van Poolse migranten – een uitzondering op deze regel. Hij was, in Packers woorden, ‘die uitzonderlijke Amerikaan die hoog in de boom zat en wél iets gaf om de afgelegen plekken op aarde’. Daarin belichaamde hij het ‘liberale internationalisme van Roosevelt, Truman en Kennedy’ aldus Packer, waarin ‘gitzwarte burgeroorlogen, tweederangs tirannen, massawreedheden’ de grote vijand vormden. Packer maakt hier een onderscheid tussen tussen Holbrooke en die andere grote diplomaat, Henry Kissinger. Die laatste had vooral het Amerikaans nationaal belang voor ogen in Packers lezing, terwijl Holbrooke voorbij ‘zuivere realpolitik’ dacht had en ‘gevoelig [was] voor het heden’.

Die betrokkenheid toonde zich in voormalig Joegoslavië, het toneel waarop Holbrooke zijn voornaamste claim to greatness deed. Op zijn negentiende had hij liftend door Europa naar Sarajevo gereisd. In 1992 bezocht hij Bosnië tweemaal, eerst op eigen gelegenheid en daarna als vertegenwoordiger van het International Rescue Committee, een vluchtelingenorganisatie. Dat werd het begin van een langgerekte poging van Holbrooke om de regering-Clinton tot ingrijpen te bewegen. Dat duurde uiteindelijk tot 1995, toen Holbrooke zichzelf naar voren elleboogde en werd benoemd als vredesonderhandelaar.

Hij slaagde waar Europa faalde op de Balkan: door Milosevic de les te lezen en hem te paaien. Door tegen hem tekeer te gaan en met hem te drinken – al nipte Holbrooke vooral van zijn glas toen ze urenlang ’s nachts om de tafel zaten. Deze vertelling van Packer roept het beeld op van overste Karremans, onze pianospeler, die zich liet intimideren door de Serviërs. Maar dat was een formele Hollander, dienstbaar aan superieuren, en geen representant van het machtigste land ter wereld, met blind geloof in eigen kunnen.

Karremans, Dutchbat en Srebrenica passeren kort de revue in Our Man. Packer heeft voor de Nederlanders niets nieuws te vertellen. Packer schrijft vanuit het perspectief van Holbrooke, die zich in Tuzla bevond toen daar de bussen met vrouwen, kinderen en ouderen aankwam, zonder Bosnische mannen. Srebrenica bevestigde voor Holbrooke wat hij al wist: de Serviërs waren uit op etnische zuivering. Er bleek volkenmoord nodig om de Amerikaan en daarmee de Navo zover te krijgen vrede met geweld af te dwingen. Luchtaanvallen dwongen de Bosnische Serviërs uiteindelijk om de onderhandelingstafel en Holbrooke kon het akkoord tussen de strijdende partijen begeleiden.

Packer toont zich op dit punt zuinigjes. ‘Dayton bleek uiteindelijk toch geen hoogtepunt. Althans niet zoals het Marshallplan en de opening naar China dat waren geweest’, schrijft hij. ‘Het loste een vervelend probleem op maar leidde niet tot iets nieuws en groots. Voor de mensen die de oorlog ondergingen, die vanbinnen leden of vanbuiten meeleefden, was Bosnië gigantisch, het enige wat telde. Maar Holbrooke wijdde drie jaar van zijn leven aan een kleine oorlog op een afgelegen plek die buiten zichzelf uiteindelijk geen gevolgen had.’

Hier is Packer de Amerikaan die valt voor de versmalling van het eigen perspectief. Was het bestand in Joegoslavië minder waard, omdat het voor Amerika zelf niets ingrijpend veranderde? Packer lijkt te denken van wel. ‘Dayton luidde voor het verhaal van Amerika geen nieuwe voortgaande of opgaande lijn in. Het bevond zich eerder dichter bij het einde van het een of ander’, schrijft hij. Maar soms is de geschiedenis gewoon wat het is. Gebeurtenissen, ten goede of ten kwade, zonder kosmische betekenis en op zijn hoogst symbool voor iets. Net zoals het leven van Richard Holbrooke.