E-mail is natuurlijk een geweldige uitvinding, en dat je je oude stinkende gymschoenen tegenwoordig niet meer in de Zak van Max hoeft te doneren aan de Derde Wereld, maar nog voor 1,25 euro aan de buurman kunt slijten via e-Bay, is ook een voordeel, maar voor het overige zijn de zegeningen van het digitale tijdperk diffuus. Ga maar na: via Google weet Big Brother nu alles van onze particuliere seksuele aandriften, verslavingen, lidmaatschappen van gekke sekten, buitenechtelijke verhoudingen en ons algemene bestedingsgedrag. Iedere stap op de digitale snelweg wordt genadeloos geregistreerd door de internetpolitie. Niemand blijft gespaard. Zelfs prinses Mabel en prins Friso kunnen niet ongestoord aanrommelen op het wereldwijde web. Privacy is een begrip dat in het digitale tijdperk ongeveer met dezelfde existentiële crisis kampt als de dodo in de eerste fase van het westerse kolonialisme overzee.

De allerergste consequenties van de digitale revolutie lijken tot dusver echter voorbehouden aan het medialandschap. Na de endemollisering, die in dialectisch-materialistische termen gesproken nog een vernietiging van het mediasysteem van binnenuit was, is de Titanic van de klassieke media nu gestuit op de ijsberg van het bloggerswezen en de youtubeïsering. Het lijkt nu nog slechts een kwestie van tijd voordat de hele donderse boel van kranten en tv-zenders zoals de mediaconsument die de afgelopen decennia heeft leren kennen, naar de kelder wordt gejaagd.

Begin jaren negentig van de vorige eeuw proclameerden de internetgoeroes de komst van een Nieuwe Tijd. De ‘global village’ zoals ooit voorspeld door Marshall McLuhan zou dan eindelijk gestalte krijgen, en wel via satelliet en glasvezelkabel, die de mensheid van Katwijk tot Katmandoe met elkaar in verbinding zouden stellen en zouden doen oprijzen in een nieuwe dageraad van vrije informatie-uitwisseling.

De klassieke mediamonopolies zouden verdwijnen, en in de plaats daarvan zou het medialandschap worden verrijkt met een fenomeen genaamd ‘civic journalism’, volgens welke leerstelling iedere aardbewoner met een laptop en een derde generatie mobiele telefoon zou promoveren tot een onverschrokken veldverslaggever op de eigen turf. De ‘burgerjournalist’ zou uitgroeien tot een nieuw soort waakhond die de overheid in de gaten hield. Iedere minuut vertraging van de ziekenauto c.q. de vuilnisman zou voortaan genadeloos worden geregistreerd en aanhangig worden gemaakt via de ‘community’ van het wereldwijde web.

Veel mediaconcerns liepen warm voor dit visioen van de gedigitaliseerde burgerjournalistiek, daartoe aangemoedigd door de achterliggende aandeelhouders, die ongetwijfeld forse opkrikmogelijkheden ten aanzien van de winstmarges voorzagen, want waarom nog langer die zure verslaggever tweede klas B in de dagblad-cao betalen als je het ook aan kunt met een eindeloos reservoir frisse jongens en meisjes die er voor dag en dauw blozend op uittrekken met hun mobiele camera en daar nog niet eens een beloning voor vragen anders dan hun fifteen seconds of fame op het internet? Hoofdredacteuren van dagbladen vaardigden missives uit waarin zij hun journalisten wezen op hun nieuwe taak, die een ‘meer dienstbare’ rol van hen vereiste, daar het primaat van de nieuwsvoorziening niet meer bij hen lag, maar bij de burger. De ‘basis’ zou dan toch nog aan de macht komen, in een onverwachte toegift op de idealen van de jaren zestig en zeventig, die tegen die tijd dan wel door iedereen – degenen die ze ooit het luidst hadden verkondigd in de eerste plaats – morsdood waren verklaard, maar nu juist in het hoogseizoen van het flitskapitalisme als de feniks uit de spreekwoordelijke as waren herrezen.

De commerciële omroep Talpa ging de afgelopen zomervakantie in samenwerking met het gestresste krantenconcern pcm over tot mobilisatie van al deze burgerjournalisten. Die werden opgeroepen het nieuws dat op straat lag vast te leggen en op te sturen voor een geheel nieuw soort actualiteitenmagazine, vóór en dóór de burger.

Het liep uit op een oudtestamentische plaag.

Waar Nederland volgens een gevleugeld gezegde onder literaire uitgevers, die wekelijks worden bedolven onder een gletsjer van aangeboden manuscripten, één miljoen romanschrijvers en dichters telt, blijken hier ook nog eens een slordige zeventien miljoen reporters in spe rond te stappen. Al deze nieuwe waakhonden van de democratie trokken er dat bewuste weekeinde op uit voor de scoop die hen voor eens en altijd uit het moeras van de anonimiteit zou trekken. Brandweer, politie en ambulancepersoneel klaagden steen en been over de onbehouwen horden in hun kielzog, die, gewapend met mobieltjes, als hongerige wolven op zoek gingen naar Nieuws. Resultaat: brandweerlieden die een in de hens gestoken brievenbus probeerden te blussen werden genadeloos onder de voet gelopen en verkeersslachtoffers ingeklemd in hun brandende autowrak bleven verstoken van bijstand omdat er als gevolg van de filmende meute rond hen eenvoudigweg geen doorkomen meer aan was.

Kennelijk schrok Talpa-godfather John de Mol zo van de nationale catastrofe die hij met zijn oproep had aangericht dat hij onmiddellijk de stekker uit zijn geesteskind trok. Maar de klassieke mediavertegenwoordigers waren gewaarschuwd. Het begrip ‘massamedia’ kreeg plots een heel andere lading: de massa neemt bezit van de media in plaats van andersom, zoals altijd voorspeld door cultuurpessimisten.

Time Magazine, het Amerikaanse tijdschrift dat van oudsher goed aanvoelt uit welke hoek de wind waait (in de jaren dertig verkoos het A. Hitler tweemaal tot man van het jaar), trok namens de gevestigde ‘oude’ media de witte vlag door 2006 uit te roepen tot het jaar van ‘You’. Dat You stond bijvoorbeeld voor YouTube, de doe–het-zelf-zender op internet waar de filmende amateur zijn aandoenlijke huis-, tuin- en keukenfilmpjes kwijt kan. Om een indicatie te geven van de merites van het medium: een van de grotere hits van YouTube in Nederland was een filmpje van een onfortuinlijke voetbalkeeper van enige faam die door zijn vriendin met een voorbinddildo anaal werd genomen om na het op de klippen lopen van de relatie voor iedereen te kijk te worden gezet.

Het oude adagium ‘Big Brother is watching you’ komt met deze ontwikkeling te vervallen en wordt vervangen door ‘You is watching you’. De optimistische zienswijze op dit proces is dat de hedendaagse mediaconsument zich kennelijk niet meer veel gelegen laat liggen aan van bovenaf opgelegde formats ter kanalisering van het kijkgedrag. De mediaconsument geeft de voorkeur aan zelfwerkzaamheid en authenticiteit. Het slechte nieuws van de youtubeïsering is een collectieve brain drain, want als iedereen nu massaal gaat ‘gluren bij de buren’, wat blijft er dan nog over van zaken als universele kennis- en informatieoverdracht? Binnen YouTube is kleinschaligheid en de daarmee samenhangende trivialisering de drijvende kracht. In plaats van een global village wordt de wereld gefragmentariseerd in steeds kleinere entiteiten. Het minuscuul particuliere wordt opgeblazen tot een nieuwe mondiale iconografie, vluchtigheid en willekeur zijn er onlosmakelijk mee verbonden. Grosso modo wordt de wereld er niet bepaald slimmer van.

Net als Time Magazine deed ook De Telegraaf een avance richting You. De krant van wakker Nederland ging in zee met de bloggers van GeenStijl.nl, waarvan het veertig procent van de aandelen verwierf in wat heette een historische stap te zijn in de geschiedenis van het dagbladbedrijf. Bloggers zijn wat vroeger ingezonden-brievenschrijvers waren. De onophoudelijke zee van gekanker en paranoïde theorieën die vroeger nog werd gefilterd via het bureau van de meest deerniswekkende figuur op de krantenredacties, te weten de redacteur ingezonden brieven, vindt tegenwoordig moeiteloos en in volle wildheid de weg tot de lezer door middel van het zogeheten ‘blog’. Dat is een miniwebsite die in een wip en een scheet in elkaar kan worden geflanst en zo inmiddels ieder verongelijkt individu met onstuitbare geldingsdrang van een eigen podium heeft voorzien. Een Amerikaans mediabedrijf meldde onlangs dat er per dag veertigduizend van deze blogs bij komen en dat 99,9 procent van hen louter rommel publiceert.

Bloggers hebben niettemin zo’n bereik dat zelfs het Witte Huis auteurs in dit genre kwistig van perskaarten voorziet. Een trend die weinig vrolijk stemt, want bloggers zijn evenmin journalisten als de inzittenden van Vak S of de F-side voetballers van Feyenoord of Ajax zijn.

De gemiddelde blogger ontleent zijn gerief aan het uitstoten van een permanente stroom van beledigingen en verwensingen en leeft bij de gratie van een peilloze haat, die hij dankzij de anonimiteit die het blog biedt ongelimiteerd de wereld in kan spuien. De blogger is de wrekende hand van de ontevreden burger, verwikkeld in een digitale guerrilla met alles wat naar autoriteit ruikt. Het is in die zin een typisch post-Pim-fenomeen. De blogger opereert nadrukkelijk als een ‘lone wolf’ binnen het potdicht gesloten universum van de eenling die ageert tegen onzichtbare machten, en haalt zijn informatie louter van andere bloggers en sites, waardoor er een oncontroleerbare kruisbestuiving ontstaat van op elkaar gestapelde misvattingen en mythes, culminerend in een virtuele schijnwereld die weliswaar parallel loopt met de realiteit, maar daar feitelijk weinig meer mee van doen heeft.

Hoogste doel van dit alles is het ventileren van een diepgeworteld onbehagen. In het geval van de bloggers van GeenStijl.nl is de grootste steen des aanstoots alles wat te maken heeft met de zogeheten ‘linkse kerk’ en als we bijdragen op deze populaire site mogen geloven zijn we met de pvda van Wouter Bos nog maar een fractie verwijderd van Pol Pots Cambodja.

De getapte jongens achter GeenStijl waarschuwen dat hun site ‘niet voor mietjes’ is en stellen dat bij hen ‘de taal van de straat’ kan worden beluisterd. Als dat waar zou zijn, wordt het de hoogste tijd definitief te emigreren, maar waarschijnlijker is dat het hier helemaal niet gaat om een realistische weergave van wat er speelt in de hoofden van de mensen, maar integendeel om een kunstmatig geschapen universum van een beperkt groepje autisten behept met een Napoleon-complex van alwetende omnipotentie. Het is dan ook tamelijk verontrustend media-experts te horen roepen dat het blog het medium van de toekomst is en dat GeenStijl overeenkomstig deze profetie al eens een keer als bron is opgevoerd door het NOS Journaal.

Het enthousiasme van de klassieke media om samen te gaan met het bloggerswezen heeft hoe dan ook een tragische dimensie: men denkt er jong en hip van te worden, is bang de boot te missen, maar het komt eerder neer op het vrijwillig ledigen van de gifbeker dan iets anders. Aard en wezen van de klassieke nieuwsmedia en het moderne blog zijn intrinsiek aan elkaar tegengesteld. De eerste categorie wenst te informeren of desnoods te desinformeren. De tweede is het in eerste instantie te doen om particuliere geldingsdrang, nooit om het scheppen van een algemeen kader. Nieuwsconcerns van welke gedaante ook zijn in de eerste plaats collectieven, op zoek naar noemers om zo veel mogelijk mensen aan zich te binden. Het blog daarentegen, voorzover het is gericht op het publieke debat over actuele kwesties, is het domein van de eenling, voortgekomen uit contramine, en bijna stelselmatig behept met de nare putlucht van de paranoia.

In het kielzog van de blogger trekt een nog veel massalere school geestverwanten mee, in internetjargon de zogeheten ‘reaguurders’, die in feite niets anders doen dan ingezonden brieven (‘reacties’) insturen naar alles wat hun niet bevalt op het net. En dat is veel, heel veel. De reaguurder wordt gedreven door een onbedwingbare reageerdrift. En hij heeft overal een mening over, in die zin dat hij aan heel veel mensen, eigenlijk aan iedereen behalve zichzelf, een bloedhekel heeft. En dus spuit de reaguurder een eindeloze modderstroom van woorden uit zijn computer, die per abuis wordt aangezien voor belangstelling, maar in feite precies het tegenovergestelde beoogt.

In het kader van de lezersbinding moedigen hoofdredacties van dag- en weekbladen hun medewerkers steeds meer aan om de confrontatie met deze groep aan te gaan door ze blogs op het net te laten volschrijven waarop de reaguurders naar hartelust kunnen reageren, in de regel onder schuilnaam of anoniem. Dat is geen onverdeeld genoegen. Volkskrant-columnist Bert Wagendorp was zo verbijsterd over het aantal brute schofferingen en dito verwensingen die hij naar het hoofd kreeg geslingerd dat hij uiteindelijk de brui aan zijn blog gaf. Hetzelfde dreigde oud-Journaal-correspondent in Washington Charles Groenhuijsen te doen en ook Vara- en vpro-coryfee Hanneke Groenteman schrok zich naar eigen zeggen een ongeluk van de reacties die ze vergaarde toen ze op het net begon te publiceren.

Volgens internetjournalist Francisco van Jole is de hoge beledigingsgraad op het internet ten nauwste verweven met de mores van het medium. ‘Persoonlijk heb ik ook zo mijn ervaringen met dergelijke erupties van haat’, schrijft Van Jole. ‘Ik word met enige regelmaat doodgewenst, om maar wat te noemen. Maar het opvallende van dergelijke grove reacties is dat ze alleen op internet te vinden zijn. Ik spreek regelmatig in het openbaar, neem deel aan discussies en debatten maar hoor dan nooit – en ik benadruk nooit – dergelijke reacties.’

Als remedie tegen deze ‘onbeteugelde reageerdrift’ van de internetgebruiker oppert Van Jole een digitale identificatieplicht alvorens je ergens op kunt reageren. Los van de bezwaren die zouden rijzen tegen zo’n ‘computer-ausweis’, kun je je ook afvragen wat het nut daarvan is. Iedere met internet verbonden computer ter wereld heeft nu al een eigen IP-adres, aan de hand waarvan het een koud kunstje is te achterhalen door wie of in ieder geval van waar een bepaalde bijdrage is gestuurd. Modern politieonderzoek komt tegenwoordig vooral neer op het screenen van IP-adressen. De anonimiteit van de reaguurder is met andere woorden zeer betrekkelijk. Gezeten achter zijn computer in de vertrouwde werkkamer met de vertrouwde babes aan de muur waant hij zich alleen anoniem. En dat is genoeg om te veranderen van een digitale Dr. Jekyll in een schuimbekkende Mr. Hyde. De ware oorzaak van deze digitaal gestuurde drift ligt waarschijnlijk in de snelheid van het internet. Tussen de eerste oergedachte en publicatie van een reactie op het net liggen uiteindelijk slechts een paar minuten, een paar seconden als je de spelling van vele postings bekijkt. In het papieren tijdperk moest een ingezonden brief eerst worden getypt, dan ondertekend en van afzender voorzien en ook nog op de bus gedaan. Dat kostte veel moeite en bood veel tijd tot bedaren of inkeer. De internetdesperado ziet echter meteen resultaat van zijn werk, en kennelijk veroorzaakt dat een kettingreactie in zijn brein, een soort territoriumdrift om iedere plek die hij in de virtuele ruimte bezoekt te markeren met een hoopje van eigen fabrikaat.

Kortom, de veelbejubelde interactiviteit tussen de media en de consument zoals die met de komst van het internet gestalte zou krijgen, kent aanzienlijk meer risico’s dan tot voor kort werd aangenomen. Het enthousiasme van de gemiddelde Nederlandse hoofdredacteur voor de zegeningen van het net komt naar te vrezen dan ook eerder voort uit onbekendheid met de nieuwe media dan uit iets anders. Het ultieme angstbeeld doemt op: een krant geschreven door louter boze lezers. Voordat het echt te laat is, is het misschien goed de woorden in herinnering te roepen die de onsterfelijke Martin van Amerongen tien jaar geleden scheef in De Groene Amsterdammer: ‘Ga, als dag- of weekbladredacteur, altijd je lezer uit de weg, want je zit twee volle weken hyperventilerend achter de tekstverwerker.’

………………………………………………………………………………………………..

Essayprijs

Tijdens De Avond van De Groene Amsterdammer werd de eerste Martin van Amerongen Prijs uitgereikt aan Wanda Perez. Met veel genoegen publiceren wij hierbij haar winnende essay.

Wanda Roque Perez (1978) is juriste en werkt aan een dissertatie over ‘recht van de ongerechtvaardigde verrijking’. Ze werkte onder meer in Frankrijk, Luxemburg, Duitsland en Portugal, waar ze inspiratie opdeed voor haar binnenkort te verschijnen boek, Fado, een roman over de Anjerrevolutie van 1974. Ook vertaalde zij gedichten.

De jury bestond uit Sacha de Boer (journaliste, fotografe), Barbara Visser (beeldend kunstenaar) en Erik Kessels (reclamemaker).

De publieksprijs werd toegekend aan Joke Hermsen en Jaap de Jonge voor hun beeld-essay ‘Elke Mening Telt – Telt elke Mening?’ Hun inzending is te zien op www.groene.nl.