Dankzij Gerrit Komrij’s bloemlezing 1000 en enige kindergedichten (zie pagina 41) is er de afgelopen weken veel over geschreven: kinderpoëzie. En wat dat eigenlijk is. Of het niet een duur woord is voor rijmelarij. Of dat het juist net zo volwaardig is als volwassenenpoëzie.
Uit alle bloemlezinginterviews met Komrij blijkt dat er voor de ambassadeur van de Nederlandse poëzie in ieder geval weinig verschil is tussen gedichten voor kinderen en volwassenen. ‘Kinderpoëzie begint waar alle poëzie begint’, aldus Komrij. ‘Bij het taalgevoel, de muziek, de fantasie, de onschuld, de eerste levensbehoefte.’ Hij hoopt daarom dat zijn omvangrijke bundel de band tussen kind en poëzie zal herstellen.
Of Komrij kinderen regelmatig gedichten voorleest kun je je afvragen. Want hoe cultuurhistorisch interessant zijn bloemlezing ook is, het boek is ongeschikt om het sluimerende poëziegevoel in de jonge kinderziel direct te doen ontwaken.
Wil je dat bewerkstelligen, dan moet je Van mij en van jou nemen: de nieuwste gedichtenbundel voor vierjarigen van Hans & Monique Hagen, met – wezenlijk om kinderen poëzieplezier te geven – paginavullende fantasierijke aquarelillustraties van Jan Jutte, die een spannende wisselwerking met de teksten hebben.
Teksten die ongekunsteld en oprecht over het leven in al zijn verscheidenheid dichten: luchtige (spiegel)gedichten over zon – maan, vuur – ijs, en haas – jager worden afgewisseld met ernstige, licht filosofische over doodgaan en het mogelijke leven daarna: ‘is het hoog de hemel/ ben je daar/ ver weg/ kun je mij nog zien/ kun je horen wat ik zeg/ zijn je tranen regendruppels/ schijnt de zon/ als je weer lacht/ weet je/ dat ik bij je kom/ als je heel lang op me wacht’. Mooi zoals de Hagens zich verplaatsen in kleuterhoofden. Hoofden die vol vragen zitten. Niet alleen over hemelse, maar ook over aardse verschijnselen als wind – ‘wie blaast hem uit/ wie blaast hem aan’ – en water – ‘komen/ alle druppels/ van de regen/ elkaar tegen/ als ze later/ samen water/ zijn in zee’. En hoofden die zich verwonderen over de dubbelzinnigheid van taal: ‘iris, roosje en margriet/ madelief, jasmijn/ een bosje bloemen/ kan ook/ een bosje meisjes zijn’.
Onderwerp, woordkeus, klank, ritme en rijm harmoniëren prachtig en maken (bijna) ieder gedicht de moeite waard. De Hagens doen je niet alleen beseffen dat kinderpoëzie bestaat én werkt, maar ook dat Gerrit Komrij’s bloemlezing als rijk bronnenboek geweldig kan helpen de weg te vinden naar al die oorspronkelijke, verrukkelijk verrassende kinderdichtbundels als Van mij en van jou.