© VPRO

‘Hebben we nog context nodig?’ vroeg Janine Abbring. ‘Nee’, zei Lieke Marsman stellig. Wat Gerrit Kouwenaar zou zeggen, zou voor zich spreken.

Eerst poëzie dus. Dat die wel sentimenteel mag zijn, een beetje dan toch. Dat ze zich vroeger schaamde tegenover haar collega-dichters, omdat ze schreef vanuit de emotie. Wat zei Kouwenaar in het fragment? ‘Een gedicht moet een ontroerend ding zijn.’ Maar na een moment stilte voegde hij eraan toe: ‘Of iets om te lachen, dat mag natuurlijk ook.’ En toen: ‘Maar voor troost ga je maar naar de dominee.’

Het volgende fragment toonde Herta Müller en draaide om hoe taal kan onderdrukken. Hoe je taal je afgenomen kan worden. De stap die Abbring hier wilde zetten, of die waarop Marsman hier met de keuze voor het fragment misschien had voorgesorteerd, de stap naar Marsmans eigen engagement, was te groot. Van het Roemenië van Müller, van Nicolae Ceaușescu en de Securitate, van de taalmonsters die dat regime baarde, naar Nederland nu. Ik begreep wel wat ze wilde zeggen, denk ik. Dat het naïef is om te denken dat wij ons niet laten onderdrukken door de taal die de macht spreekt. Maar helemaal uit de verf kwam het niet. Het was het soort manoeuvre dat, zorgvuldig uitgetekend op papier, een verwoestend effect kan hebben, maar dat in de rommelige gemoedelijkheid van een net aangevangen gesprek te ingewikkeld, te gezocht, te willekeurig leek.

Op dezelfde manier kwam het gesprek over klimaatactivisme – een belangrijk thema in Marsmans werk – niet helemaal op gang. Het fragment van een jonge activiste, tot de tanden toe bewapend met feiten en rapporten en meer urgentie dan haar kleine lichaam leek te kunnen verdragen, die tijdens een ochtendshow zat ingeklemd tussen een stel luie, onuitstaanbaar zelfgenoegzame, maar vooral ook gewoon tergend domme journalisten, was simpelweg te absurd. Te evident een brevet van onvermogen dat werd uitgereikt aan de hele menssoort. De woede over de staat van de wereld die Marsman dit fragment had doen kiezen kreeg zo geen kans om ook in het gesprek tot wasdom te komen. Naar zulke beelden kon je alleen hoofdschuddend kijken.

Pas na een half uur scheurde er iets in de zorgvuldig opgebouwde uitzending. ‘Dit is het moment waarop ik mijn reputatie te grabbel ga gooien’, zei Marsman. Ze glimlachte zo’n klein, zelfverzekerd glimlachje. Zelfs als je je met alles wat je hebt aan het leven vastgrijpt, moet de zelfdestructiedrift blijkbaar ergens een weg naar buiten vinden. In het geval van Marsman: een plotseling geloof in UFO’s. Dat de kans dat we ‘alleen’ zijn in het oneindig grote heelal klein is, is duidelijk. Maar Marsman leek meer dan bereid om de stap te zetten naar gekke mannetjes in vliegende schotels. In een fragment uit een documentaire zagen we jongvolwassenen die twintig jaar geleden als kinderen op een basisschool in Zimbabwe allemaal hetzelfde gezien hadden en die nog altijd met die ervaring worstelden. Is het niet gek dat dit soort ervaringen altijd precies lijken op de verhalen die mensen al eerder gehoord hebben, informeerde Abbring voorzichtig. Ook die verhalen moeten toch ergens vandaan komen, wierp Marsman tegen. Mensen zijn eigenlijk nooit interessanter, nooit menselijker en nooit leuker dan wanneer ze onredelijk durven zijn en Marsman koos er vol overgave voor.

De plotselinge fascinatie voor UFO’s was ontstaan in een periode waarin ze ook naar de bijbel had gegrepen. Ze was niet gelovig opgevoed, maar in de voortdurende crisis van haar ongeneeslijke ziekte leek het logisch. Dit is wat mensen doen, toch? Ze had geen taal gehad om erover te spreken, zei ze. Er waren momenten waarop ze zich ‘het allermeest dood voelde gaan’. Er was het plotselinge vermogen wel ‘een bovennatuurlijke kracht’ te kunnen voelen, iets wat je ‘genade wil schenken’.

Het format van Zomergasten was niet bestand tegen het gewicht van de al zo jong aangekondigde dood. De schaduw had van het begin als een verstikkende deken over alles heen gehangen. Pas toen het er expliciet over ging, kreeg de uitzending kans haar belofte in te lossen.

Nee! riep ik naar de tv. Nee! Dat is onzin!

Marsman had me altijd in de eerste plaats ernstig en grappig en soeverein toegeschenen, maar dat was niet wat ze in deze uitzending liet zien. Ze was onverzoenlijk, voor het oog van alles en iedereen. Ze was kwetsbaar en onzeker en onbeschaamd onredelijk. Ze liet zien dat voor wie grip probeert te krijgen op het lot alle middelen gerechtvaardigd zijn. ‘Het is ook gewoon oké om ergens in te geloven en dat het dan niet waar is’, zei ze.

Alle manieren van sterven zijn goed, zei ze. Of althans, ieder mens heeft het recht het onvermijdelijke op zijn of haar eigen manier tegemoet te treden. Laat haar dus vechten, zei ze, laat haar alsjeblieft vechten tot de laatste snik.

Ze vertelde tussen neus en lippen door dat ze bijna geen romans meer leest. Ik snapte meteen wat ze bedoelde. Dat de ficties van anderen onverdraaglijk kunnen worden als jij je uit alle macht probeert vast te klampen aan dit leven. Ze las nog wel poëzie, zei ze. ‘Want poëzie is ook dit leven.’

Er was veel dat niet werd gezegd. Dingen die niet onder woorden konden worden gebracht, omdat er geen woorden waren of omdat het te pijnlijk was om ze uit te spreken. De witregels in het gesprek.

Ergens aan het begin van de uitzending vertelde Abbring dat ze het niet drooghoudt bij de laatste regels van het gedicht In mijn mand. Regels die gaan over het geslobber van een hond en hoeveel je van dat geluid kunt houden. Hoe je ervan houdt als van het leven zelf. Dat dat het leven is, dat geslobber van die hond.

Abbring mompelde dat een kattenmens dat natuurlijk nooit kon begrijpen. Nee! riep ik naar de tv. Nee! Dat is onzin! Poëzie geeft je juist de kans om je een voorstelling te maken van dat leven dat niet het jouwe is! Dat leven met een hond en een geliefde van wie je allebei zielsveel houdt en van de ondraaglijke gedachte dat je ze zult moeten achterlaten. Poëzie is de poort naar het leven dat ons eigen nietige bestaan overstijgt. Een poort naar het leven zelf!

Is het mijn sterfdag?
De lucht is stil, als lucht
op een kalender
Is het mijn sterfdag?
Vergeet klokken die luiden
De lucht is stil, als lucht
Is het mijn sterfdag?
Vergeet engelen en psalmen
Ik wil de vanille van een oud boek
Ik wil een koud flesje bier
en ik wil jou, nog één keer
Vergeet vogels die zingen
Ik wil mijn hond horen drinken

Lieke Marsman, uit: In mijn mand, De Gids, nummer 6 / 2019.

Zomergasten is terug te kijken via vpro.nl